ECLI:NL:GHDHA:2025:1887

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
BK-25/87
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunning gemeente Alphen aan den Rijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 januari 2025. De Rechtbank had de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar vernietigd en de aanslag leges tot nihil verminderd. De Heffingsambtenaar had een aanslag leges van € 10.233,15 opgelegd aan belanghebbende, [X] B.V. te [Z]. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Na beroep bij de Rechtbank werd de aanslag vernietigd en de proceskostenvergoeding van € 1.360,50 aan belanghebbende toegekend. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij partijen op 13 augustus 2025 overeenstemming bereikten over de hoogte van de aanslag leges, die werd vastgesteld op € 1.500. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de proceskosten in hoger beroep moest vergoeden, vastgesteld op € 2.146,68. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de totale procedure minder dan vier jaar had geduurd. De uitspraak van het Hof werd op 17 september 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-25/87

Uitspraak van 17 september 2025

in het geding tussen:
de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, de Heffingsambtenaar
en

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J. Goede)
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn (de heffingsambtenaar) tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 januari 2025, nummer SGR 23/1734.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving met dagtekening 2 juni 2022 van belanghebbende leges tot een bedrag van € 10.233,15 gevorderd (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 21 februari 2023 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar van belanghebbende gedaan. Daarin heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft het bezwaar eveneens behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en dit verzoek afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.360,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.”
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is op 10 maart 2025 nader gemotiveerd en op 17 april 2025 aangevuld. Belanghebbende heeft op 3 april 2025 een verweerschrift ingediend en op 10 mei 2025 een nader stuk ingediend.
1.6.1.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het Hof van 3 juni 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.6.2.
Het Hof heeft het onderzoek aan het einde van de zitting geschorst en de Heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven binnen veertien dagen na de zitting nadere informatie over te leggen omtrent de totstandkoming van het Aanwijzingsbesluit van de Heffingsambtenaar.
1.6.3.
De Heffingsambtenaar heeft geen nadere informatie overgelegd. De Heffingsambtenaar heeft op 16 juni 2025 het Hof bericht met belanghebbende contact te hebben opgenomen om in overleg tot een oplossing te komen. Het Hof heeft vervolgens op 25 juni 2025 het onderzoek gesloten en partijen geïnformeerd dat het Hof uiterlijk op 6 augustus 2025 uitspraak zal doen.
1.6.4.
Bij bericht van 26 juni 2025 heeft belanghebbende verzocht om aanhouding van de uitspraak in verband met overleg tussen partijen. Het Hof heeft partijen bericht in verband met dit overleg aanleiding te zien de uitspraak tot 23 juli 2025 aan te houden en na bericht van belanghebbende om verdere verlenging heeft het Hof bericht niet voor 28 augustus 2025 uitspraak te doen. Op 13 augustus 2025 hebben partijen het Hof bericht overeenstemming te hebben bereikt omtrent de heffing van de leges en de vergoeding van de griffierechten en de proceskosten in beroep.

Overwegingen omtrent het hoger beroep

2.1.
Partijen hebben het Hof bij gezamenlijk bericht van 13 augustus 2025 meegedeeld overeenstemming te hebben bereikt over de hoogte van de onderhavige aanslag leges. Het compromis houdt blijkens dit bericht het volgende in:
“Partijen zijn overeengekomen de hoogte van de aanslag leges te stellen op € 1500. Daarbij zal de gemeente het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding in beroep vergoeden, te weten € 365 en € 1.360,50 (totaal € 1725,50). In geschil blijft enkel de proceskostenvergoeding in hoger beroep en de immateriële schadevergoeding. Wij verzoeken u uitspraak te doen conform voornoemde overeenstemming en daarbij enkel nog te besluiten ten aanzien van het openstaande geschil omtrent de vergoedingen.”
2.2.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ten dele gegrond is en dat de aanslag wordt verminderd tot € 1.500 en de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door belanghebbende voor het beroep betaalde griffierecht van € 365 zal vergoeden alsmede de door de Rechtbank uitgesproken kostenvergoeding van € 1.360,50 aan belanghebbende zal betalen.
2.3.
Het Hof heeft, gelet op de inhoud van het hierboven vermelde compromis, hierna uitsluitend nog een beslissing te geven over het verzoek van belanghebbende om de in hoger beroep gemaakte proceskosten te vergoeden en belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe te kennen wegens lange duur van de procedure.

Proceskosten en griffierecht

3.1.
Het Hof acht, nu het hoger beroep van de Heffingsambtenaar slechts ten dele gegrond is, termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Belanghebbende heeft gelet op de inhoud van de door de gemachtigde ingediende geschriften voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemachtigde beroepsmatig rechtskundige bijstand verleent. Het Hof stelt deze kosten, die op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage forfaitair zijn bepaald, vast op € 1.814 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt verweerschrift en 1 punt zitting à € 907 x 1 (gewicht van de zaak). Reiskosten en eventuele andere kosten voor het inschakelen van de gemachtigde zijn begrepen in deze forfaitaire vergoeding.
3.2.
Belanghebbende heeft tevens gevraagd om vergoeding van de reis- en verletkosten van haar bestuurder, die ter zitting aanwezig was. De daarbij gevraagde verletkosten zijn gesteld op € 780, zijnde drie uren voor de zitting en drie uren voor de daarvoor benodigde voorbereiding. Hieruit volgt dat belanghebbende een vergoeding per uur van € 130 heeft toegepast, dat het maximum van € 106 zoals volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) overstijgt. Het aantal opgegeven uren komt het Hof niet als onredelijk voor. Belanghebbende heeft echter zijn voorbereidingswerkzaamheden onvoldoende gespecificeerd om te kunnen vaststellen dat sprake is van tijdverzuim waarvoor ingevolge het Besluit verletkosten kunnen worden toegekend, aangezien het lezen van stukken daaronder bijvoorbeeld niet valt (vgl. HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082). Het Hof stelt de te vergoeden verletkosten daarom vast op drie uren maal € 106, is € 318. Daarnaast stelt het Hof de te vergoeden reiskosten vast conform het door belanghebbende verzochte bedrag van € 14,68. De reis- en verletkosten komen daarmee in totaal op een bedrag van € 332,68.
3.3.
Het totale bedrag aan proceskosten voor het hoger beroep is op grond van het vorenstaande € 2.146,68.

Vergoeding van immateriële schade

4.1.
Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.
4.2.
Aangezien belanghebbende eerst in hoger beroep heeft verzocht om een zodanige vergoeding, dient de duur van de totale procedure tot nu toe in ogenschouw te worden genomen, zodat een voortvarende behandeling van het hoger beroep ertoe kan leiden dat een overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan of de rechtbank wordt gecompenseerd (zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.3). Een zodanige compensatie doet zich in dit geval voor, aangezien de totale procedure sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 29 juli 2022 minder dan vier jaren geduurd heeft. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet derhalve worden afgewezen.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens voor zover deze de veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten en teruggave van het griffierecht betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag leges tot € 1.500;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, voor het hoger beroep vastgesteld op € 2.146,68; en
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is vastgesteld door C. Maas, E.P.A. Brakeboer en A. Bliek-Monsma in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema- van der Koogh.
De griffier, de voorzitter,
Y. Postema- van der Koogh C. Maas

De beslissing is op 17 september 2025 in het openbaar uitgesproken.

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.