ECLI:NL:GHDHA:2025:2095

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
200.343.496
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over achterstallige huur en servicekosten met betrekking tot bedrijfsruimte en parkeerplaatsen

In deze zaak heeft Virgata VN Monument B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin haar vorderingen tot betaling van achterstallige huur en servicekosten zijn afgewezen. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte en drie parkeerplaatsen, waarbij Virgata vorderde dat Hubbel Lastmile B.V. zou betalen voor achterstallige huur, servicekosten en uitrijkosten. Hubbel is niet verschenen in hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of Hubbel verplicht was om uitrijkaarten te betalen voor het verlaten van het terrein, waar zij parkeerplaatsen had gehuurd. Het hof oordeelt dat Hubbel, door meer voertuigen te parkeren dan waarvoor zij parkeerplaatsen had gehuurd, had moeten begrijpen dat zij uitrijkosten verschuldigd was. De vordering van Virgata tot betaling van de achterstallige huur en servicekosten wordt grotendeels toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de boete en incassokosten. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt Hubbel tot betaling van een totaalbedrag van € 11.906,85, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.343.496/01
Zaaknummer rechtbank : 10719752 CV EXPL 23-26376
arrest van 14 oktober 2025
in de zaak van
Virgata VN Monument B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
Hierna: Virgata,
advocaat: mr. P. van den Berg te Utrecht,
tegen
Hubbel Lastmile B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna: Hubbel,
niet verschenen.

1.Het procesverloop

Bij exploot van 14 juni 2024 is Virgata in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 15 maart 2024. Tegen Hubbel is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft Virgata drie grieven aangevoerd. Vervolgens heeft Virgata arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld. Het hof zal dit alsnog doen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
Virgata heeft aan Hubbel verhuurd de gebouwde onroerende zaak, bestaande uit kantoorruimte met aanhorigheden aan de Van Nelleweg 1 (Schiehal I) te Rotterdam (ook wel Van Nelle fabriek genoemd). De huurovereenkomst is ingegaan op 15 september 2021 voor de duur van een jaar. In artikel 1.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt
“als bedrijfs- en eventueel kantoor ruimte ten behoeve van postorder, pakket en vervoersdienst alsook (tijdelijke) opslagfaciliteit”.Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van toepassing verklaard (hierna: de algemene voorwaarden). Daarnaast heeft Hubbel ook (in een afzonderlijke stallingsovereenkomst) drie parkeerplaatsen met laadpaal gehuurd van Virgata tegen een huurprijs van € 3.000,00 per jaar. Hubbel parkeerde ook drie wagens in de gehuurde bedrijfsruimte. Het gehuurde bevindt zich op een terrein dat uitsluitend toegankelijk is via een slagboom.
2.3.
In de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte staat onder andere:
(…)
4.1De uit hoofde van deze huurovereenkomst door Huurder aan Verhuurder te verrichten periodieke betalingen als weergegeven in artikel 4.8 zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro’s en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig zijn voldaan.”
2.4.
In de algemene voorwaarden staat onder meer:
“(…)
Betalingen
23.1
De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder opschorting, aftrek of verrekening met een vordering welke Huurder op Verhuurder heeft - geschieden door storting dan wel
overschrijving op een door Verhuurder op te geven rekening. Huurder kan alleen dan verrekenen als de vordering door de rechter is vastgesteld.(…)
23.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van
€ 300 per maand.(…)
Kosten, verzuim
28.1
In alle gevallen waarin (Ver)Huurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan (Ver)Huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen (Ver)Huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of Huurder tot ontruiming te dwingen, is (Ver)Huurder verplicht alle daarvoor gemaakte
kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door (Ver)Huurder te betalen proceskosten - aan (Ver)Huurder te voldoen. De gemaakte redelijke kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat als volgt wordt berekend; 15% over de hoofdsom met een maximum van € 25.000 per geval exclusief de griffierechten. Bij een procedure worden de kosten van experts (advocaten, deurwaarders ed.) door de in het ongelijk gestelde partij vergoed. Artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek leden 4 en 6, waaronder uitdrukkelijk begrepen de verwijzing naar het maximaal te vergoeden bedrag aan buitengerechtelijke kosten, is daarmee tussen partijen niet van
toepassing.
28.2 (
(Ver)Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn.(…)”
2.5.
In de stallingsovereenkomst die van toepassing is op de drie gehuurde parkeerplekken staat onder meer:
PARKEERPLAATSEN, GEBRUIK
1.1.
Deze VIP stallingsovereenkomst heeft betrekking op:
(…)
3 VIP laad parkeerplaatsen, zijnde een parkeerplaats met een vaste parkeermogelijkheid op het parkeerterrein. Deze parkeerplaats is op naam of kenteken gesteld en gereserveerd voor de huurder. De parkeerplaats wordt voorzien van een naam of kenteken aanduiding.(…)
UITRIJDKAARTEN BEZOEKERS
6.1
De huurder zal ten behoeve van haar bezoekers gedurende de looptijd van deze stallingsovereenkomst recht hebben op jaarlijks gratis uitrijdkaarten ter waarde van 10% van de genoemde huurprijs, vermeld in artikel 4.1.”
2.6.
Hubbel is een startup in duurzame stadslogistiek. De dienstverlening van Hubbel bestaat uit het vervoeren van pakken en pallets per elektrische bakbussen en vrachtfietsen. Hubbel verzamelt op goed bereikbare locaties buiten steden de goederen en slaat die op om ze vervolgens gebundeld met elektrische voertuigen te bezorgen.
2.7.
Hubbel heeft de huurovereenkomst van zowel de bedrijfsruimte als de parkeerplaatsen opgezegd en het gehuurde op 5 augustus 2022 verlaten.

3.De procedure bij de kantonrechter

3.1.
In eerste aanleg heeft Virgata gevorderd Hubbel te veroordelen tot:
I. betaling van in totaal € 9.946,29, welk bedrag bestaat uit:
a. € 7.187,08 samengestelde hoofdsom in de periode 15 september 2021 t/m 5 augustus 2022 (ten aanzien van achterstallige huur, servicekosten en de uitrijkosten van € 181,50);
b. € 1.078,06 aan gefixeerde incassokosten;
c. € 1.241,71 boete voor de periode van 15 september 2021 tot en met 5 augustus 2022;
d. € 109,44 betekeningskosten dagvaarding;
e. € 330,00 salaris gemachtigde.
II. daarnaast heeft Virgata gevorderd bovenstaande hoofdsom vanaf 1 september 2022 te vermeerderen met de bedongen boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand voor elke maand dat het bedrag van
€ 7.187,08 onbetaald wordt gelaten en telkens per maand over het achterstallige bedrag in gewijzigde hoofdsom dat na elke creditmutatie uitstaat, en zo vervolgens per iedere eerste dag van de opvolgende maand, tot de dag van de voldoening, met een maximum van € 2.400,00 ten titel van bedongen boete, en daarna vanaf het bereiken van het maximumbedrag aan boete te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de verschuldigd geworden boete tot aan de voldoening;
III. betaling van de (overige) proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
In reconventie heeft Hubbel gevorderd Virgata te veroordelen tot terugbetaling van de door haar betaalde uitrijkaarten van in totaal € 8.246,15, te vermeerderen met de proceskosten. Hubbel heeft aangevoerd deze kosten ten onrechte te hebben betaald omdat zij al huur betaalt voor het gebruik van de drie parkeerplaatsen. Daarnaast betaalt Hubbel via de servicekosten voor de bedrijfsruimte ook al mee aan de kosten voor onder andere de slagboominstallatie en de portiersdiensten.
3.3.
Bij eindvonnis van 15 maart 2024 heeft de kantonrechter in conventie overwogen dat de vorderingen van Virgata tot betaling van de huurachterstand en de servicekosten toewijsbaar zijn, dus in totaal (€ 650,14 + € 6.355,45 =) € 7.005,59, maar niet de vordering tot betaling van de uitrijkosten van € 181,50. In reconventie is de vordering tot terugbetaling van de door Hubbel betaalde uitrijkaarten (van € 8.246,15) toegewezen. Vervolgens heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie en reconventie over en weer verrekend zodat een bedrag door Virgata aan Hubbel resteert te betalen van € 1.240,56. Omdat Virgata nog een bedrag aan Hubbel moet betalen, heeft de kantonrechter de vordering in conventie tot betaling van de incassokosten, de boete, de betekeningskosten en het salaris van de gemachtigde van Virgata (4.1 sub e tot en met h) afgewezen en is Virgata veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Hubbel door de kantonrechter begroot op € 50,00 aan reis-, verblijf en verletkosten.

4.De vordering en het verweer in hoger beroep

4.1.
Virgata is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis voor zover daarbij haar vorderingen zijn afgewezen en die van Hubbel zijn toegewezen. Zij vordert in hoger beroep alsnog al haar vorderingen in conventie toe te wijzen en de vordering van Hubbel in reconventie af te wijzen. Het hof merkt daarbij op dat het petitum in de memorie van grieven iets anders is geformuleerd dan dat in de inleidende dagvaarding (waarnaar de appeldagvaarding indirect verwijst), maar dat er inhoudelijk geen relevante wijzigingen zijn aangebracht. Hubbel kon daarom uit de appeldagvaarding begrijpen waartegen zij zich in hoger beroep had te verweren.
4.2.
Hubbel is in hoger beroep niet verschenen.

5.De beoordeling in hoger beroep

Devolutieve werking
5.1.
Het hof stelt voorop dat, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, de grieven moeten worden beoordeeld mede met inachtneming van hetgeen Hubbel in eerste aanleg heeft aangevoerd.
Uitrijkaarten, grief een
5.2.
De eerste grief van Virgata is gericht tegen de afwijzing van haar vordering in conventie tot betaling van het nog openstaande bedrag ten aanzien van de uitrijkosten groot
€ 181,50 en de toewijzing in reconventie tot terugbetaling van de door Hubbel betaalde uitrijkosten van € 8.246,15.
5.3.
Virgata komt onder meer op tegen het oordeel van de kantonrechter (in overweging 2.7) dat er geen basis, een afspraak tussen partijen, is op grond waarvan Hubbel uitrijkaarten zou moeten kopen om het terrein te kunnen verlaten. Hubbel huurde bedrijfsruimte en drie parkeerplekken. Hubbel had wel meer dan drie (bedrijfs)wagens maar die stonden niet op het parkeerterrein, maar in de bedrijfshal. De kantonrechter heeft geoordeeld dat als Hubbel iets huurt van Virgata, Hubbel ongehinderd het gehuurde moet kunnen bereiken en verlaten. Betalen om het gehuurde te verlaten past daar volgens de kantonrechter niet bij, zeker niet als daar geen (duidelijke) afspraken over zijn gemaakt. Dat Hubbel uitrijkaarten bestelde bij Virgata is volgens de kantonrechter geen basis om ze in rekening te brengen, omdat Hubbel geen keuze had. Om het terrein te verlaten had ze de uitrijkaarten nodig.
5.4.
Virgata heeft in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat Hubbel ervoor heeft gekozen om drie parkeerplaatsen te huren en dus wist dat zij met drie voertuigen (die op kenteken waren geregistreerd) vrijelijk kon in- en uitrijden en kon parkeren op de daarvoor aangewezen plekken, 24 uur per dag, zeven dagen per week. Daarmee kon zij dus ongehinderd het gehuurde bereiken en verlaten. Ook bezoekers konden gedurende het eerste half uur vrij in- en uitrijden. Als bezoekers langer bleven, moesten zij betalen. Hubbel heeft er daarnaast voor gekozen om meer dan drie voertuigen te parkeren door ook voertuigen (in strijd met de huurovereenkomst) in de gehuurde bedrijfsruimte te parkeren. Voor die voertuigen is Hubbel parkeerkosten in de vorm van uitrijkaarten verschuldigd geraakt aan Virgata. Virgata bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat er voor haar vordering tot het betalen van de uitrijkaarten geen grondslag is omdat duidelijke afspraken daarover ontbreken. Hubbel heeft de uitrijkaarten bij Virgata besteld en betaald. Alleen het bedrag van € 181,50 aan uitrijkaarten is onbetaald gelaten. Bovendien is het van meet af aan voor Hubbel duidelijk geweest dat het terrein omheind is en alleen toegankelijk via de slagboom en dat op het hele terrein alleen tegen betaling kan worden geparkeerd. Door met meer dan drie voertuigen (waarvoor parkeerplekken waren gehuurd) het terrein op te rijden en deze te parkeren (al dan niet in de gehuurde bedrijfsruimte), heeft Hubbel dus kunnen en moeten begrijpen dat zij vervolgens uitrijkosten verschuldigd zou zijn, aldus Virgata. Door het bedrag van € 8.246,15 aan uitrijkaarten aan Virgata te betalen heeft Hubbel aan deze verplichting ook uitvoering gegeven. Het pas ter gelegenheid van de procedure in eerste aanleg klagen over de verschuldigdheid van de uitrijkaarten is een gelegenheidsargument en bovendien in strijd met artikel 6:89 BW.
5.5.
Deze grief slaagt. Op grond van artikel 1.1 van de stallingsovereenkomst werden de gehuurde parkeerplaatsen voorzien van een naam- of kentekenaanduiding. In de conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft Hubbel aangevoerd dat de software van Virgata maar drie kentekens kon noteren en dat dus voor alle andere voertuigen uitrijkaarten moesten worden gekocht. Aldus staat vast dat voor de drie gehuurde parkeerplekken er drie voertuigen van Virgata waren die ongehinderd, dus zonder uitrijkosten, de slagboom van het omheinde terrein waarop het gehuurde zich bevond konden passeren. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van Hubbel gelegen om, indien zij niet steeds drie dezelfde voertuigen maar steeds wisselende voertuigen op de drie gehuurde parkeerplaatsen had willen stallen, niet de auto’s op kenteken te registeren maar de parkeerplaatsen op naam te laten registreren of (toen dat laatste niet mogelijk bleek) een andere (nadere) afspraak te maken met Virgata die waarborgde dat alle auto’s van het personeel en het bezoek van Hubbel alsmede haar leveranciers en de (zes) bedrijfsvoertuigen die Hubbel zelf gebruikte voor haar koeriersbedrijf het terrein zonder betaalde uitrijkaarten konden verlaten. Dat zij dit niet heeft gedaan maar ervoor heeft gekozen (slechts) drie kentekens te registreren dient voor haar rekening en risico te blijven. Hubbel heeft, zoals Virgata terecht betoogt, ervoor gekozen om met meer voertuigen het omheinde terrein van Virgata op te rijden dan de drie met kenteken geregistreerde voertuigen. Daarmee heeft Hubbel kunnen en redelijkerwijs moeten begrijpen dat gelet op de inrichting van het terrein van Virgata daarvoor parkeerkosten in de vorm van uitrijkaarten in rekening zouden worden gebracht. Naar Virgata onbetwist heeft gesteld, heeft zij Hubbel voor het sluiten van de overeenkomst uitgelegd dat, behoudens het eerste half uur, niet gratis in en uit kan worden gereden (MvG randnummer 13). Dat Hubbel drie van deze voertuigen (al dan niet in strijd met de voorwaarden van de huurovereenkomst) in de bedrijfsruimte parkeerde, kan haar niet baten. Niet betwist is dat op het terrein - en in de overeenkomst - duidelijk is aangegeven dat alleen in de aangewezen parkeervakken geparkeerd mag worden.
Klachtplicht, grief een
5.6.
Ook is Virgata in haar toelichting bij de eerste grief opgekomen tegen het onbesproken laten door de kantonrechter van haar beroep op schending van de klachtplicht. Ook het hof zal de klachtplicht onbesproken laten, nu het eerste deel van grief één slaagt, behoeft de klachtplicht geen bespreking.
Boetes en incassokosten, grief twee
5.7.
De tweede grief van Virgata is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde incassokosten en contractuele boete. Virgata wijst op artikel 4.10 van de huurovereenkomst waarin is bepaald dat Hubbel gehouden is de huur per kalendermaand vooruit te betalen in combinatie met artikel 23.2 van de algemene voorwaarden waarin staat dat wanneer een uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan Hubbel een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand verschuldigd is, met een minimum van € 300,00 per maand. Daarnaast is Hubbel op grond van artikel 28.1 van de algemene voorwaarden verplicht alle kosten in verband met een sommatie, ingebrekestelling, het uitbrengen van een exploot en/of het voeren van een procedure aan Virgata te voldoen, welke kosten zijn gemaximeerd op 15% van de hoofdsom met een maximum van € 25.000,00 per geval. De kantonrechter heeft deze vorderingen volgens Virgata niet mogen afwijzen enkel omdat de vordering in reconventie is toegewezen.
5.8.
Ook deze grief treft doel. Nu Hubbel in hoger beroep niet is verschenen staat voor het hof als niet bestreden vast dat Hubbel aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet tijdig heeft voldaan (zo oordeelde de kantonrechter immers in conventie op de vordering van Virgata, waartegen Hubbel niet in hoger beroep is opgekomen). Evenmin heeft Hubbel de hoogte van de gevorderde boete en incassokosten betwist (ook niet in eerste aanleg). Artikel 23.2 van de algemene voorwaarden verbindt aan het niet tijdig betalen van de uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigde bedragen een direct opeisbare boete van 1% per maand met een minimum van € 300,00 per maand. Dat Hubbel tot betaling van de boete niet eerder is gesommeerd (zie sub F van haar conclusie van antwoord in conventie), is gelet op de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden niet relevant voor de verschuldigdheid ervan. Op grond van artikel 4.10 van de huurovereenkomst is Hubbel immers gehouden de huur per kalendermaand vooruit te betalen op straffe van een boete en op grond van artikel 28.2 algemene voorwaarden is Hubbel direct in verzuim door het verloop van deze bepaalde termijn. Artikel 28.1 algemene voorwaarden bepaalt vervolgens dat Hubbel verplicht is alle incassokosten te voldoen. De vordering is hierop gegrond en niet inhoudelijk betwist. Onbetwist is voorts dat Virgata Hubbel heeft aangemaand de openstaande bedragen te voldoen en dat Hubbel dit toen niet heeft gedaan. Dit betekent dat de gevorderde boete en incassokosten (van € 1.078,06) verschuldigd zijn en alsnog zullen worden toegewezen. De boete zal worden toegewezen zoals gevorderd, zijnde over de periode van 15 september 2021 tot en met 5 augustus 2022 een (door Virgata gematigd) bedrag van € 1.241,71. Vanaf 1 september 2022 loopt de boete over de niet betaalde hoofdsom (inclusief servicekosten) van € 8.197,08 door en was (gelet op het minimum van
€ 300,00 per maand) na acht maanden het maximum bedrag van € 2.400,00 bereikt. Ook dit bedrag zal worden toegewezen. Vervolgens heeft Virgata gevorderd vanaf het bereiken van de maximale boete, de bedongen boete te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW tot aan de voldoening. Ook dit zal worden toegewezen, zodat over de boete van € 1.241,71 + € 2.400,00 = € 3.641,71 de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag dat Hubbel met het betalen van die boete in verzuim raakte, zijnde de datum van dagvaarding in eerste aanleg, dus vanaf 19 september 2023 tot aan de voldoening.
De proceskosten, grief drie
5.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de vordering in conventie van Virgata alsnog (grotendeels) worden toegewezen en de vordering van Hubbel in reconventie worden afgewezen. Dat betekent dat Hubbel als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten inclusief de nakosten van zowel de eerste aanleg als hoger beroep zal worden veroordeeld en dus ook de derde grief slaagt. Wel zullen dit de geliquideerde proceskosten zijn, voor een veroordeling tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten bestaat in deze zaak geen grondslag.
Conclusie en proceskosten
5.10.
Hoewel het hof de toewijzing door de kantonrechter van de door Virgata gevorderde achterstallige huur en servicekosten in stand zal laten, zal het hof omwille van de leesbaarheid van dit arrest het hele vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen als hierna in het dictum volgt (waarbij het toegewezen bedrag bestaat uit: € 650,14 achterstallige huur +
€ 1.940,95 achterstallige servicekosten 2021 + € 4.414,49 achterstallige servicekosten 2022 + € 181,50 uitrijkosten + € 3.641,71 boete + € 1.078,06 = € 11.906,85). De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals gevorderd.
5.11.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Virgata zullen worden vastgesteld op:
  • explootkosten € 109,44
  • griffierecht € 514,00
  • salaris gemachtigde € 508,50 (1,5 punten x € 339,00)
  • nakosten
totaal € 1.263,94
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Virgata zullen vastgesteld worden op:
  • explootkosten € 115,12
  • griffierechten € 798,00
  • salaris advocaat € 858,00 (1 punt(en) x tarief I € 858,00)
  • nakosten
totaal € 1.949,12

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2024;
en
opnieuw rechtdoende:
6.2.
veroordeelt Hubbel tot betaling van € 11.906,85 aan Virgata, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2023 over de verschuldigde boete van € 3.641,71;
6.3.
veroordeelt Hubbel in de proceskosten van de eerste aanleg van € 1.263,94 en het hoger beroep van € 1.949,12, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Hubbel niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet Hubbel € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
6.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, R.A. van der Pol en R.M. Wagemakers en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.