ECLI:NL:GHDHA:2025:2238

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/1008
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de invorderingskosten van een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd en een proceskostenvergoeding heeft toegekend. De Invorderingsambtenaar van de gemeente Rijswijk had bij dwangbevel invorderingskosten in rekening gebracht, waarop belanghebbende bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de Invorderingsambtenaar de kosten ten onrechte had opgelegd en kende een proceskostenvergoeding toe van € 593,50 toe. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ter discussie stond. De rechtbank had een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) toegepast, terwijl belanghebbende vond dat deze op 0,5 (licht) had moeten worden gesteld. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden de wegingsfactor had vastgesteld. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een hogere wegingsfactor. De uitspraak van het Hof werd op 25 september 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/1008

Uitspraak van 25 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Invorderingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 november 2024, nummer SGR 24/4810.

Procesverloop

1.1.
De Invorderingsambtenaar heeft bij dwangbevel invorderingskosten in rekening gebracht ter zake van een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de bij dwangbevel in rekening gebrachte kosten bezwaar gemaakt. De Invorderingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar de invorderingskosten vernietigd. De Invorderingsambtenaar heeft voorts een proceskostenvergoeding toegekend van € 155.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 51. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de proceskostenvergoeding betreft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot € 593,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Invorderingsambtenaar heeft bij nader stuk van 30 juni 2025 verweer gevoerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 23 juli 2025, gehouden te Den Haag. Belanghebbende heeft op de dag van de zitting mondeling te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen, de Invorderingsambtenaar heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.2.
In verband met het uitblijven van betaling van deze naheffingsaanslag zijn aan belanghebbende kosten van betekening van een dwangbevel (invorderingskosten) ten bedrage van € 49 in rekening gebracht.
2.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Bij brief van 31 januari 2024 heeft u ten onrechte kosten berekend o.g.v. de Kostenwet. Cliënt kan zich daarmee niet verenigen. Vooralsnog beperkt het verweer zich tot een ontkenning van de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte kosten. Voorts wordt betwist dat i.o.m. de geldende Leidraad Invordering is gehandeld. De ontvangst van de aanmaning wordt betwist. Voor het formuleren van de nadere gronden verzoek ik u om eerst wat nadere informatie te verstrekken. Ik verzoek u onder verwijzing naar art. 7:4 van de Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen (…).
(…)”
2.4.
De Invorderingsambtenaar heeft vervolgens, na bestudering van het dossier, om reden dat op de naheffingsaanslag abusievelijk een bedrag van € 0 aan parkeerbelasting is vermeld, de naheffingsaanslag vernietigd en bij uitspraak op bezwaar de in rekening gebrachte invorderingskosten vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend van € 155 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 310 en een wegingsfactor 0,5).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“6. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad op 12 juli 2024[2] dienen de kosten voor het bezwaar inderdaad met toepassing van het hogere tarief te worden vergoed. Omdat deze uitspraak van de rechtbank in 2024 wordt gedaan, dient daarbij het tarief te worden toegepast dat voor 2024 is vastgesteld (€ 624 per punt voor bezwaar). Eiser wordt aldus in zijn gelijk gesteld.
7. De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 593,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25, gelet op het zeer geringe belang en de eenvoud van het geschil).

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank terecht wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Invorderingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot verhoging van de toegekende proceskostenvergoeding (met toepassing van wegingsfactor 0,5) en tot veroordeling van de Invorderingsambtenaar tot terugbetaling van het griffierecht en vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over de aan belanghebbende toegekende bedragen aan griffierecht en proceskosten.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) heeft toegepast voor de berekening van de proceskosten, waar deze op 0,5 (licht) had moeten worden gesteld. Nu langs gebruikelijke weg bijstand is verleend, is, aldus belanghebbende, toepassing van wegingsfactor licht gerechtvaardigd. Hij betwist dat sprake is van een evident eenvoudige zaak. Hij verwijst in dit kader voorts naar het Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2524).
5.2.
De Invorderingsambtenaar heeft hier tegenover aangevoerd dat het hem bekend is dat de gemachtigde na de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024, in tal van zaken waarin in de bezwaarfase reeds een proceskostenvergoeding volgens het lagere tarief was toegekend, beroep heeft ingesteld en daarbij een proceskostenvergoeding volgens het hogere tarief heeft gevorderd. Daarbij is, aldus de Invorderingsambtenaar, de inhoud van het beroepschrift steeds hetzelfde en worden uitsluitend de namen van partijen en de gegevens van de bestreden beslissing aangepast. Om die reden volstaat volgens de Invorderingsambtenaar toepassing van wegingsfactor zeer licht (0,25).
5.3.
Het hoger beroep treft, mede gelet op hetgeen de Invorderingsambtenaar heeft aangevoerd, geen doel. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen betreffende de gehanteerde wegingsfactor. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om een hogere wegingsfactor voor de bezwaarfase toe te kennen. Het Hof verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1127, rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.6.

Proceskosten en griffierecht

6. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
De griffier, de voorzitter,
E.J. Nederveen A. van Dongen
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
De beslissing is op 25 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.