ECLI:NL:GHDHA:2025:2239

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
BK-25/2
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat belanghebbende zijn voertuig niet tijdig had aangemeld via de mobiele applicatie voor de bezoekersvergunning. De feiten zijn als volgt: op 11 mei 2023 parkeerde belanghebbende zijn auto om 8.30 uur, maar meldde het voertuig pas om 9.59 uur aan, terwijl de parkeerbelasting vanaf 9.00 uur verschuldigd was. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het parkeren met een vergunning. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de mobiele applicatie niet automatisch afmeldde en dat hij hierdoor onterecht een boete had gekregen. Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, oordelend dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig aan- en afmelden bij de parkeerder ligt. De rechtbank en het hof wezen erop dat de inrichting van de mobiele applicatie geen invloed heeft op de verplichtingen van de parkeerder. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-25/2

Uitspraak van 25 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 november 2024, nummer SGR 23/7074.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ter zake van het parkeren van een personenauto met het kenteken [kenteken] (het voertuig) op 11 mei 2023 om 9:40 uur op de [straat] in [woonplaats] (de naheffingsaanslag). Het bedrag van de naheffingsaanslag is € 75,40 (€ 2,50 belasting en € 72,90 kosten van het opleggen van de naheffingsaanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 143. De Heffingsambtenaar heeft bij nader stuk van 14 maart 2025 verweer gevoerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 juli 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Lokale regelgeving

2.1.
De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 9 februari 2022 de Verordening parkeerbelastingen 2022 (oorspronkelijke versie gepubliceerd op de website overheid.nl en vastgesteld in de openbare vergadering van 4 november 2021) gewijzigd en (nader) vastgesteld (de Verordening). De wijziging van de Verordening is op 24 februari 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2022, nr. 83110, en in werking getreden op 1 april 2022. In artikel 5.11 van de Verordening is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen.
2.2.
De onder 2.1 bedoelde nadere regels zijn (onder meer) gesteld in de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 (geldend van 1 mei 2023 tot en met 31 mei 2025), gepubliceerd op de website overheid.nl en laatstelijk gewijzigd per 1 mei 2023 bij besluit van 28 maart 2023, gepubliceerd in het Gemeenteblad 2023, nr. 144594 (de Regeling). De Regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Hoofdstuk 4 Parkeervergunningen

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
(…)
Artikel 4.1.5 Algemene regels gebruik parkeervergunning
1. Parkeren in strijd met de voorschriften van de parkeervergunning wordt beschouwd als parkeren zonder parkeervergunning.
(…)
4. Een niet op kenteken verleende parkeervergunning is geldig vanaf het tijdstip waarop de
vergunninghouder het kenteken van het geparkeerde motorvoertuig heeft aangemeld en de
vergunninghouder een bevestiging van de aanmelding heeft ontvangen. Het aanmelden kan via de mobiele applicatie, de website of de telefoon.
(…)
6. De vergunninghouder draagt er zelf zorg voor dat de parkeeractie wordt afgemeld.
(…)
(…)

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule
Het college kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing daarvan gelet op het belang van deze regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.”

Feiten

3.1.
Belanghebbende heeft het voertuig op donderdag 11 mei 2023 om 8.30 uur geparkeerd op de locatie [straat] te [woonplaats] .
3.2.
Op de onder 3.1 genoemde datum om 9:40 uur is geconstateerd dat het voertuig stond geparkeerd op de onder 3.1 genoemde locatie, zonder dat de ter plaatse verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als parkeerplaats waar van maandag tot en met vrijdag van 9.00 uur tot 14.00 uur mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting. Naar aanleiding van de constatering is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
3.3.
Belanghebbende heeft om 9:59 uur het voertuig op de onder 3.1 genoemde locatie aangemeld via de daarvoor geschikte mobiele applicatie.
3.4.
Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Ik parkeer regelmatig met gebruikmaking van de gasten-parkeer-app van mevrouw [naam en adres].
Nu parkeerde ik op (…) om ca. 8.30 uur ter plekke.
Daar er een klacht loopt ([ander kenteken]) waarbij wordt aangekaart dat er buiten de reguliere betaaluren parkeergeld moet worden betaald (ook als ik al lang weg ben) wilde ik pas om 9 uur de app gebruiken.
Helaas dacht ik er te laat pas aan zodat ik een bon kreeg.
Op bijv. 21 april 2023 is er ook tot 23.56 uur parkeergeld ingehouden.
Dit heeft mij doen besluiten dat ik de app pas vanaf 9 uur en niet na 14 uur wil
gebruiken, met dit gedoe als gevolg.
(…)”
3.5.
Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. In het beroepschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Er wordt niet ingegaan op het feit dat er al tenminste 3 keer parkeergeld is ingehouden tot 24.00 uur terwijl betaald parkeren is tot 14.00 uur (10 uur teveel dus).
In het verleden hield de parkeertijd via de app. gewoon om 14.00 uur op.
Om te vermijden dat ik teveel betaal besloot ik deze dag om pas vanaf 9 uur (begin betaald
parkeren) gebruik te maken van de parkeerapp., die alleen geldig is in het gebied waar
betaald parkeren geldt van 9.00 tot 14.00 uur.
Op de bewuste dag vergat ik om de wekker precies op 9.00 uur te zetten om de app. aan te laten zetten, maar dacht ik er pas om 9.59 uur aan.
Als ik geweten had dat de scanauto al langs was geweest had ik niet meer om 9.59 uur, toen ik er opeens aan dacht, de app. aan laten zetten (zonde van het geld, de boete was er toch al), waaruit dus blijkt dat er van opzet geen sprake was maar aanpassing aan de parkeerfraude van "Handhaving Den Haag".
(…)
Waarom is het verdienmodel van de app. zodanig aangepast dat de parkeertijd niet automatisch stopt om 14.00 uur en begint om 9.00 uur, zodat ik niet telkens exact 14.00 uur de wekker hoef te zetten om de app. uit en om exact 9.00 uur aan te laten zetten?
(…)”

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“6. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie alleen sprake is van parkeren met een vergunning als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is er geen sprake van parkeren met die vergunning.[1]
7. Op grond van de aan de niet op kenteken verleende vergunning verbonden voorwaarden, is de vergunning geldig na het succesvol aanmelden van het juiste kenteken. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de bezoekersvergunning wordt afgegeven voor een bepaald gebied, waarbinnen verschillende werkingstijden gelden. Om die reden is het niet mogelijk dat de parkeeractie automatisch op het tijdstip waarop er geen parkeerbelasting meer is verschuldigd wordt afgemeld. De gebruiker van de vergunning is zelf verantwoordelijk voor het aan- en afmelden van de bezoeker. Omdat op het moment van de controle niet het kenteken van de auto was aangemeld, is niet voldaan aan de voorwaarden van de vergunning. Er is daarom geen sprake van parkeren met een vergunning, waardoor de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat parkeerbelasting een zogenoemde objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. In de regel bestaat dan ook geen ruimte voor een afweging van persoonlijke omstandigheden en belangen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van deze jurisprudentie af te wijken. Het verlenen van coulance is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, de rechtbank heeft die bevoegdheid niet en kan ook het college van burgemeester en wethouders niet opdragen van die discretionaire bevoegdheid gebruik te maken.
8. Het verzoek om teruggave van de te veel afgeschreven uren van de bezoekersvergunning kan niet worden ingewilligd omdat alleen de opgelegde naheffingsaanslag in deze procedure in geschil is. Overigens wijst de rechtbank eiser erop dat het mogelijk is om bij het aanmelden van een kenteken voor de bezoekersvergunning van de gemeente Den Haag zelf de begintijd en eindtijd van de aanmelding te kiezen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] Vgl. Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
5.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een eenmalig foutje. De mobiele applicatie meldt het kenteken niet automatisch af, waardoor op momenten voorafgaand aan de bewuste parkeeractie van 11 mei 2023 bij parkeren na 14.00 uur regelmatig te veel tegoed is afgeschreven. Voorheen meldde de mobiele applicatie het kenteken na 14.00 uur wel automatisch af. Hierdoor zijn, bij eerdere parkeeracties, minimaal 20 uren ten onrechte betaald. Dit is voor belanghebbende reden om, in het geval hij voorafgaand aan het tijdstip van 9.00 uur (het tijdstip waarop betaald parkeren ingaat ter plaatse) zijn auto parkeert, niet eerder dan om 9.00 uur de mobiele applicatie te activeren. Op de bewuste datum 11 mei 2023 heeft belanghebbende ook om 9.00 uur de mobiele applicatie willen activeren, maar is hij, zo stelt hij, vergeten daarvoor zijn wekker te zetten en heeft hij de mobiele applicatie pas om 9.59 uur geactiveerd. Pas enige tijd later is het belanghebbende gebleken dat ten tijde van de activering al een naheffingsaanslag was opgelegd. Als belanghebbende had geweten dat de scanauto van de gemeente al langs was gereden, had hij de mobiele applicatie niet alsnog geactiveerd. Er was geen sprake van opzet, maar van aanpassing aan de “parkeerfraude van de gemeente Den Haag”. Er is, aldus belanghebbende, sprake van een verdienmodel waarbij de mobiele applicatie dusdanig is aangepast dat de parkeertijd niet automatisch stopt om 14.00 uur en weer opnieuw begint om 9.00 uur de volgende dag. Dit maakt dat belanghebbende steeds wekkers op die tijdstippen moet zetten om de mobiele applicatie uit dan wel aan te zetten.
6.2.
Gelet op artikel 4.1.5 van de Regeling waarin de algemene regels voor het gebruik van een parkeervergunning zijn vermeld (zie 2.2) is de vergunning geldig vanaf het tijdstip waarop het kenteken van het geparkeerde voertuig is aangemeld. Niet in geschil is dat het voertuig op 11 mei 2023 om 8.30 uur is geparkeerd aan de [straat] , dat vanaf 9.00 uur betaald parkeren geldt ter plaatse en dat belanghebbende eerst, door aanmelding via de mobiele applicatie, om 9.59 uur het kenteken van het geparkeerde voertuig heeft aangemeld. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor het parkeren met een gebruikmaking van een vergunning en is dus geen sprake van parkeren met een vergunning (vgl. HR 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1997:AA3336). De naheffingsaanslag is, naar aanleiding van de bevindingen van de parkeercontroleur om 9.40 uur, en nu ook niet op andere wijze de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan, terecht opgelegd.
6.3.
Dat belanghebbende ervoor heeft gekozen de mobiele applicatie niet voorafgaand aan het aanvangstijdstip voor betaald parkeren (9.00 uur) te activeren, maar tot dat moment te wachten, nu hij al een aantal keer is geconfronteerd met het feit dat de mobiele applicatie geen rekening houdt met de feitelijk ter plaatse geldende begin- en eindtijdstippen voor betaald parkeren, waardoor de houder van de bezoekersvergunning in kwestie veel tegoed zou zijn verloren, staat los van het feit dat belanghebbende op de bewuste datum de mobiele applicatie pas om 9.59 uur in werking heeft gesteld, terwijl ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd is vanaf 9.00 uur. Daarnaast geldt dat in de Verordening en de Regeling, meer specifiek in artikel 4.1.5 van de Regeling (de algemene regels voor het gebruik van een parkeervergunning), is bepaald dat een parkeerder het kenteken dient aan te melden én af te melden (zie 2.2). Dit betreft dus een verantwoordelijkheid van de parkeerder.
6.4.
De stelling van belanghebbende over de inrichting van de mobiele applicatie leidt niet tot een ander oordeel. De inrichting van de mobiele applicatie staat los van de verplichting en verantwoordelijkheid van de parkeerder. Overigens merkt het Hof op dat de Heffingsambtenaar geloofwaardig heeft verklaard dat het mogelijk is bij aanmelding van een kenteken voor de bezoekersvergunning van de gemeente Den Haag zelf de begintijd en eindtijd van de aanmelding te kiezen. Dat belanghebbende dat op de bewuste datum niet wist, komt, gelet op de eerder vermelde eigen verantwoordelijkheid van de parkeerder, voor zijn rekening en risico.
6.5.
Voor zover belanghebbende aanspraak wenst te maken op vergoeding van het teveel dat is afgeschreven op het tegoed, doordat hij de mobiele applicatie op dat moment heeft geactiveerd, terwijl al een naheffingsaanslag was opgelegd, geldt dat dit buiten het onderhavige geschil valt.
6.6.
Het verlenen van coulance is, zoals de Rechtbank ook in overweging 7 heeft overwogen, een discretionaire bevoegdheid van het college en wethouders. Die bevoegdheid komt niet aan het Hof toe. De Heffingsambtenaar heeft overigens in dit kader in zijn verweer te kennen gegeven geen aanleiding te zien voor toepassing van de hardheidsclausule voor dit geval (artikel 6.1 van de Regeling). Ten aanzien van op eerdere momenten vóór 11 mei 2023 ten onrechte van het tegoed op de bezoekersvergunning afgeschreven bezoekersuren, wat daar ook van zij, geldt dat het Hof niet toekomt aan een oordeel daarover, omdat in de onderhavige procedure uitsluitend de naheffingsaanslag voorligt.
Slotsom
6.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

7. Er is geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door C. Maas, Chr.Th.P.M. Zandhuis en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
De griffier, de voorzitter,
E.J. Nederveen C. Maas
De beslissing is op 25 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.