ECLI:NL:GHDHA:2025:2316

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
200.354.145/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen vennoten in een vennootschap onder firma over toegang tot een snackbar na vervanging van sloten

In deze zaak gaat het om een conflict tussen twee vennoten in een vennootschap onder firma (vof) die samen een snackbar runnen. De appellant, wonend in [woonplaats], heeft in kort geding gevorderd dat hij weer toegang krijgt tot de snackbar, nadat de geïntimeerde, ook een vennoot, zonder medeweten van de appellant de sloten van het pand heeft vervangen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft de vordering van de appellant afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op toegang tot het pand. Het hof overweegt dat de snackbar sinds november 2024 gesloten is en dat de vennootschapsovereenkomst is opgezegd, waardoor de exploitatie van de snackbar niet meer voortgezet zal worden. De appellant heeft niet aangetoond dat hij de onderneming buiten de vof om wil voortzetten. Het hof concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij de vordering van de appellant en dat de vordering in kort geding niet toewijsbaar is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op nihil worden begroot, aangezien de geïntimeerde niet is verschenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.354.145/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/694050 / KG ZA 25-114
Arrest in kort geding van 14 oktober 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W. Boeters, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen (verstek verleend).
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen zijn vennoten in een vof die een snackbar runt. [geïntimeerde] heeft de sloten van de snackbar vervangen. [appellant] heeft in kort geding gevorderd dat hij weer toegang krijgt tot de snackbar. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding inclusief grieven van 14 april 2025, met producties, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2025 (hierna: het vonnis).
2.2
Bij e-mail van 5 september 2025 aan (de advocaat van) [appellant] heeft het hof hem verzocht het proces-verbaal van de op 5 maart 2025 gehouden zitting bij de rechtbank Rotterdam over te leggen. [appellant] heeft aan dat verzoek voldaan.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn vennoten in de vennootschap onder [de vof] (hierna: de vof). De vof runde een snackbar in een pand gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand).
3.2
[geïntimeerde] heeft, vóór of op 25 november 2024, zonder medeweten van [appellant] de sloten van het pand vervangen, waardoor [appellant] geen toegang meer heeft tot het pand en zijn werkzaamheden daar niet meer kan uitoefenen.
3.3
In een e-mail van 13 februari 2025 van de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] is onder meer het volgende opgenomen.
“[…]
Tot mij heeft zich gewend [de vof] en de heer [geïntimeerde] uit [wijk] inzake het afleggen van rekening en verantwoording door uw cliënt de heer [appellant] , die de snackbar vanaf de start eind 2022 tot november 2024 runde en de afwikkeling van de vennootschap.
Destijds zijn partijen samen de onderneming gestart, waarbij cliënt vooral veel geld heeft geïnvesteerd in het bedrijf om de zaak te kunnen openen en uw cliënt de dagelijkse werkzaamheden in de winkel verrichte.
[…]
Daar uw cliënt weigerde openheid van zaken te geven en tegen meer onregelmatigheden stuitte, heeft cliënt in november besloten de samenwerking definitief te beëindigen en uw cliënt de toegang tot de zaak ontzegd.
[…] Op grond hiervan heeft cliënt de samenwerkingsovereenkomst
ontbonden en bevestigt hij dit hierbij formeel, waarbij hij uw cliënt aansprakelijk stelt voor alle geleden en te lijden schade.
[…]
Partijen hebben de snackbar in eerste instantie in overleg gesloten, waarna cliënt genoodzaakt was de samenwerking definitief te beëindigen onder ontbinding van de vennootschap en onder voornoemde omstandigheden kan ook niet van hem verwacht worden de zaak open te houden. Iedere aansprakelijkheid voor schade wordt dezerzijds dan ook ontkent.
Wel stel ik uw cliënt aansprakelijk voor de geleden en te lijden schade als gevolg van onbehoorlijk beheer van de snackbar en onrechtmatig door hem toegeëigende bedragen. […].’

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd, samengevat, dat [geïntimeerde] (i) wordt bevolen [appellant] toegang te verlenen tot het pand; (ii) wordt verboden verdere maatregelen te nemen die die toegang belemmeren; en (iii) wordt verplicht de sloten van het pand te herstellen of aan [appellant] een nieuwe set sleutels te verstrekken. [appellant] heeft daarnaast oplegging van een dwangsom ten aanzien van de vorderingen (i) en (ii) en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten gevorderd.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu dat het hof, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, beslist
“1. Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 maart 2025 te vernietigen;
2. Geïntimeerde te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit arrest appellant toegang te verlenen tot het bedrijfspand aan de [adres] , [postcode] [wijk] [woonplaats] onder afgifte van de sleutels;
3. Geïntimeerde te verbieden zonder toestemming van appellant wijzigingen aan te brengen aan het slot of andere maatregelen te treffen die de toegang van appellant verhinderen;
4. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van €250,- per dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft aan het onder 2 en 3 gevorderde te voldoen, met een maximum van €150.000,-;
5. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, inclusief nakosten.”
5.2
[appellant] komt met vijf grieven op tegen de afwijzende beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof zal die grieven gezamenlijk bespreken.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door het hem onmogelijk te maken het pand te betreden. Volgens [appellant] heeft hij recht op toegang tot het pand, zowel als medevennoot als omdat zich daarin eigendommen van hem bevinden, zoals apparatuur, voorraden en persoonlijke spullen. Omdat hij het pand niet in kan, kan hij deze eigendommen niet beheren of veiligstellen, hetgeen verlies of schade tot gevolg kan hebben. Daarnaast stelt [appellant] aantoonbare schade te lijden omdat hij actief betrokken was bij de dagelijkse exploitatie van de snackbar en daaruit structureel inkomsten genoot. Deze inkomstenderving wordt door [appellant] geschat op minstens € 5.000 per maand.
6.2
Het hof overweegt dat [appellant] in beginsel (ook nu nog) voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Als [appellant] als gevolg van het onrechtmatig vervangen van de sloten door [geïntimeerde] zijn werkzaamheden in de snackbar niet kan uitoefenen en daarmee inkomsten derft, heeft hij er belang bij dat hij op korte termijn weer in staat wordt gesteld zijn werkzaamheden voort te zetten.
6.3
[appellant] heeft echter zijn stelling dat hij, indien hij toegang zou hebben tot het pand, zijn werkzaamheden zou voortzetten en daarmee inkomsten zou genereren, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Niet in geschil is dat de snackbar sinds november 2024 is gesloten, dat [geïntimeerde] de vennootschapsovereenkomst heeft opgezegd en dat de vof is, of moet worden, ontbonden. Het gevolg daarvan is dat de exploitatie van de snackbar niet meer in de vof voortgezet zal worden. [appellant] heeft niet gesteld de exploitatie daarbuiten te willen voortzetten, en evenmin is anderszins gebleken van een voornemen daartoe, zoals bijvoorbeeld door het overnemen van de overeenkomsten van de vof. De correspondentie tussen (de advocaten van) partijen wijst daar ook niet op. Dat alles maakt dat niet is gebleken van een spoedeisend belang vanwege het niet kunnen voortzetten van de exploitatie van de snackbar.
6.4
Op basis van hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht kan ook niet worden vastgesteld dat er spoedeisend belang is bij het door hem beheren of veiligstellen van zich in het pand bevindende apparatuur, voorraden en persoonlijke spullen. Denkbaar is dat de voorraden van een snackbar aan bederf onderhevig zijn, maar nu de snackbar in elk geval sinds november 2024 voor hem niet meer toegankelijk is, valt - zonder nadere toelichting - niet in te zien waarom er spoedeisend belang bij is dat hij daar nu alsnog bij kan. Voorts heeft [appellant] niet toegelicht welke apparatuur en persoonlijke spullen zich nog in het pand bevinden, zodat ook het spoedeisend belang van het beheren of veiligstellen van die (gestelde) eigendommen niet kan worden vastgesteld.
6.5
Daarnaast is voor toewijzing van een vordering in kort geding vereist dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat deze wordt toegewezen in de bodemprocedure. Dat is niet het geval. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [geïntimeerde] het niet eens is met de vorderingen van [appellant] en met de stellingen die [appellant] heeft betrokken ten aanzien van de door partijen in het geding gebrachte bankafschriften en [appellant] heeft tegen die overwegingen geen grief gericht. Voorts is het volgende van belang.
6.6
[appellant] stelt dat het pand behoort tot het gezamenlijk vermogen van de vof. Uit de overige stellingen van [appellant] en de door hem overgelegde stukken blijkt echter dat het een huurpand betreft. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat het gebruik van het pand aan beide vennoten toekomt, en hij dus recht heeft zichzelf steeds toegang tot dat pand te verschaffen, geldt dat hij het belang daarvan niet heeft onderbouwd. Zoals hierboven overwogen, heeft hij zijn stelling dat hij – indien hij het pand weer zou kunnen betreden – de onderneming zal voortzetten, niet onderbouwd.
6.7
Evenmin heeft [appellant] voldoende onderbouwd waarom hij (doorlopende) toegang tot het pand nodig heeft in verband met zich daar bevindende spullen. Hij heeft niet uitgelegd welke persoonlijke eigendommen het betreft en waarom hij die alleen kan terugkrijgen door de sleutels van het pand te ontvangen. Ten aanzien van de voorraden en apparatuur van de vof komt het het hof voor dat, nu er geen aanleiding is aan te nemen dat de onderneming zal worden voortgezet, aannemelijk is dat deze zaken verkocht zullen moeten worden en de opbrengst meegenomen zal moeten worden bij de verdeling van het vermogen van de vof. Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt daaruit niet noodzakelijkerwijs het recht op de sleutels van, of toegang tot, het pand. De onduidelijkheden over de inhoud van de vennootschapsovereenkomst en de afspraken na de ontbinding daarvan spelen daarbij een rol. Zoals ook door de voorzieningenrechter opgemerkt, is er bewijslevering nodig om duidelijkheid te scheppen en leent een kortgedingprocedure zich daar niet voor.
Conclusie en proceskosten
6.8
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, die, nu [geïntimeerde] niet is verschenen, zullen worden begroot op nihil.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2025;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Volker, R.G.C. Veneman en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.