ECLI:NL:GHDHA:2025:2331

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.351.558/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in een civiele zaak over betaling van facturen en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een eenmanszaak, tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot betaling van vier facturen van [geïntimeerde], ook een eenmanszaak, ter waarde van € 9.950,00. [appellant] is in hoger beroep gekomen, waarbij hij vijf grieven heeft aangevoerd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat [appellant] slechts één van de vier facturen, ter waarde van € 3.200,00, verschuldigd is. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij de werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd waarvoor de facturen zijn verzonden. Het hof heeft de incassokosten toegewezen en de proceskosten gecompenseerd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.351.558/01
Zaaknummer rechtbank : 11028448 CV EXPL 24-8892
arrest van 18 november 2025
in de zaak van
[appellant], handelend onder de naam
[eenmanszaak 1],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.A.J. Hendriks te Maasdijk,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam
[eenmanszaak 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.Waar het in deze zaak over gaat

Deze zaak gaat over de vraag of [appellant] gehouden is een viertal facturen van [geïntimeerde] te voldoen. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van alle facturen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en [appellant] veroordelen tot betaling van een van de facturen.

2.Het procesverloop

Bij exploot van 7 februari 2025 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 8 november 2024. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. Vervolgens heeft [appellant] arrest gevraagd.

3.De feiten

3.1.
De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld. Het hof zal dit alsnog doen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.
[appellant] werkt als aannemer met name met zelfstandigen zonder personeel en renoveert onder meer badkamers.
3.3.
[geïntimeerde] heeft de volgende vier facturen (met een totaalbedrag van
€ 9.950,00) aan [appellant] gestuurd:
- Factuur [factuurnummer 1] voor € 2.200,00 (voor werk aan [adres 1] van 24 juli 2023 tot en met 27 juli 2023)
- Factuur [factuurnummer 2] voor € 2.350,00 (voor werk aan [adres 2] van 7 augustus 203 tot en met 10 augustus 2023)
- Factuur [factuurnummer 3] voor € 2.200,00 (voor werk aan [adres 3] van 31 juli 2023 tot en met 3 augustus 2023)
- Factuur [factuurnummer 4] voor € 3.200,00 (voor onder meer het aankopen van materialen van 24 juli 2023 tot en met 4 augustus 2023).

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 9.950,00 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023, althans met de wettelijke handelsrente vanaf 19 maart 2024, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten waaronder de nakosten.
4.2.
Bij vonnis van 8 november 2024 heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 10.822,50 (de gevorderde hoofdsom vermeerderd met € 872,50 aan incassokosten) vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van
€ 9.950,00 vanaf 19 maart 2024 tot de voldoening en heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

5.De vordering en het verweer in hoger beroep

5.1.
[appellant] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep te vernietigen, [geïntimeerde] te veroordelen om hetgeen [appellant] uit hoofde van dat vonnis heeft voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de voldoening en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de nakosten.
5.2.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen.

6.De beoordeling in hoger beroep

Devolutieve werking
6.1.
Het hof stelt voorop dat, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, de grieven moeten worden beoordeeld mede met inachtneming van hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd.
Waar deze zaak over gaat
6.2.
Volgens [geïntimeerde] is [appellant] gehouden de vier facturen te betalen omdat hij werkzaamheden heeft verricht voor [appellant] zoals omschreven in de facturen. Ter onderbouwing hiervan heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg verklaringen overgelegd van de bewoners van [adres 3] en [adres 1] en van zijn vader. Ook heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg een uitdraai overgelegd van Yellowbrick, waaruit volgt dat hij in elk geval in de periode van 3 tot en met 8 augustus 2023 met de werkbus (die hij van [appellant] in gebruik had gekregen) langere periodes heeft geparkeerd. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] hierin gevolgd (zie overweging 2.4 van het bestreden vonnis) en heeft overwogen (zie overweging 2.5 van het vonnis waarvan beroep) dat aan de door [appellant] overgelegde verklaring van de heer [naam 1] , die heeft verklaard dat de werkzaamheden op de drie adressen waar het om gaat zijn verricht door [naam 2] en [naam 3] onvoldoende is om hetgeen [geïntimeerde] als bewijs heeft overgelegd te ontkrachten en dat [appellant] ook niet, zoals wel van hem mocht worden verwacht, door middel van facturen en betalingsbewijzen heeft aangetoond dat het volledige werk door iemand anders is gedaan.
De grieven
6.3.
Het hof zal de vijf grieven hierna zo veel mogelijk gezamenlijk behandelen. Met deze grieven bestrijdt [appellant] dat [geïntimeerde] de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd, zodat de in rekening gebrachte factuurbedragen niet zijn verschuldigd. Het hof stelt voorop dat nu [geïntimeerde] betaling vordert van de onder 3.3 genoemde factuurbedragen omdat hij de betreffende werkzaamheden in opdracht van [appellant] zou hebben uitgevoerd en materialen voor de verbouwingen zou hebben geleverd, op hem ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de last rust de feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit volgt dat hij daadwerkelijk de werkzaamheden heeft uitgevoerd en materialen heeft geleverd.
6.4
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hoewel hij met [geïntimeerde] was overeengekomen dat [geïntimeerde] samen met [naam 4] (hierna: [naam 4] ), [naam 5] (hierna: [naam 5] ), [naam 3] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) de renovaties zou uitvoeren, [geïntimeerde] dit werk niet heeft verricht. [geïntimeerde] bracht naar [adres 3] en [adres 1] wat materiaal en liet zijn gezicht aan de bewoners zien, maar vertrok daarna weer terwijl anderen de werkzaamheden daadwerkelijk uitvoerden. Het tegelwerk in de badkamers op deze adressen is uitgevoerd door [naam 2] en het afmonteren en sauswerk werd gedaan door de heer [naam 3] . Ook hebben [naam 2] en [naam 3] zonder [geïntimeerde] de complete badkamerrenovatie uitgevoerd op het adres [adres 2] . Aldus heeft de kantonrechter ten onrechte (doorslaggevend) bewijs ontleend aan de verklaringen van de bewoners van [adres 3] en [adres 1] dat het [geïntimeerde] was die de badkamerrenovaties heeft uitgevoerd. Kennelijk veronderstelden de bewoners dat nu [geïntimeerde] zich wel aan hen had voorgesteld en materiaal heeft afgeleverd, hij leidinggevende was of de aannemer. Maar dat is volgens [appellant] niet het geval. De anderen werkten in opdracht van [appellant] en werden door hem betaald, in het geval van [naam 4] en [naam 5] contant zodat facturen ontbreken. [geïntimeerde] zou het werk samen met die anderen doen. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij geen uitvoering gegeven aan de overeenkomst en zijn de facturen niet verschuldigd, aldus steeds [appellant] .
De bewonersverklaringen
6.4.
In de verklaringen die zijn overgelegd als productie 3 bij de inleidende dagvaarding en die zijn opgesteld door [geïntimeerde] en op zijn verzoek getekend door de bewoners van de betreffende adressen, staat onder meer het volgende. In de verklaring ten aanzien van de [adres 3] :
“Daar u getuigen bent geweest dat ik in week 30 van het jaar 2023 van 31-07 tot en met 03-08 daadwerkelijk degene ben geweest die uw badkamer heeft verbouwd en de werkzaamheden naar behoren heb volbracht, verzoek ik u middels deze brief vriendelijk om een schriftelijke bevestiging hiervan zodat ik via de rechter alsnog wat mij toekomt kan verkrijgen.
Hieronder zal ik voor de duidelijkheid expliciet benoemen wat de werkzaamheden waren. Het gaat om een grote renovatie v.d. badkamer bestaande uit de volgende handelingen:
-
Het slopen v.d. oude badkamer
-
Het gipsen v.d. badkamer
-
Het aanbrengen van Lewisplaten inclusief lichtgewicht beton
-
Afmontage v.d. badkamer inclusief sauswerk”
In de verklaring ten aanzien van [adres 1] :
“Daar u getuige bent geweest dat ik in week 30 van het jaar 2023 van 24-07 tot en met 27-08 daadwerkelijk degene ben geweest die uw badkamer heeft verbouwd en de werkzaamheden naar behoren heb volbracht, verzoek ik u middels deze brief vriendelijk om een schriftelijke bevestiging hiervan zodat ik via de rechter alsnog wat mij toekomt kan verkrijgen.
Hieronder zal ik voor de duidelijkheid expliciet benoemen wat de werkzaamheden waren. Het gaat om een grote renovatie v.d. badkamer bestaande uit de volgende handelingen:
-
Het slopen v.d. oude badkamer
-
Renovatie v.d. waterleidingen inclusief de inbouw hiervan
-
Het gipsen v.d. badkamer
-
Het aanbrengen van Lewisplaten inclusief lichtwicht beton
-
Afmontage v.d. badkamer inclusief sauswerk”
6.5.
Deze verklaringen sluiten de uitleg die [appellant] daaraan geeft in de memorie van grieven (de eerste grief) niet uit. Het kan zo zijn dat [geïntimeerde] bij de betreffende bewoners is geweest, materiaal heeft afgeleverd en dat de bewoners hem aldus hebben gezien als leidinggevende/aannemer van diegenen die het werk daadwerkelijk hebben uitgevoerd. In de verklaringen van de bewoners staat niet ondubbelzinnig vermeld wie nu daadwerkelijk, feitelijk, de werkzaamheden heeft uitgevoerd: was dat [geïntimeerde] (zoals hij stelt) of waren er anderen bij betrokken? In ieder geval blijkt uit de in hoger beroep in de toelichting bij de eerste grief opgenomen werkschema’s die door [geïntimeerde] zelf via WhatsApp zijn verstuurd dat [naam 4] , [naam 5] , [naam 2] en [naam 3] ook werkzaamheden op de betreffende adressen hebben uitgevoerd. Deze berichten zijn niet betwist. Ook heeft [appellant] in hoger beroep de volgende (uit het Russisch vertaalde) verklaring van [naam 4] overgelegd (productie 6 bij memorie van grieven):
“ik verklaar dat we samen met De heer [naam 5] we hebben uitgevoerd de volgende werkzaamheden hebben uitgevoerd op de volgende adressen. [adres 1] :24-07-2023 tot 25-07-2023. Ontmanteling van de oude badkamer… Reparatie van het sanitair, inclusief inbouwelementen… Pleisterwerk van badkamer…. . Lewis plaatbestrating inclusief lichtgewicht beton …. [adres 3] : 31-07-2023,,01-08-2023 en 03-08-2023… v. Afbreken van een oude badkamer... Reparatie van Sanitair, inclusief inbouwelementen….,
Stukadoren van badkamer…. Lewisplaat inclusief lichtgewicht beton… Installatie van wastafel, kranen en douche kranen, siliconen en dan geven … De heer [geïntimeerde] heeft bevestigd dat het werkschema is verzonden voor beide adressen. De enige keer dat we op die adressen was toen hij binnenkwam om de benodigde materialen af te leveren en daarna vertrok hij…”
[naam 5] heeft een soortgelijke verklaring afgelegd, die als productie 7 bij memorie van grieven in het geding is gebracht. Ook hij heeft verklaard dat ten aanzien van [adres 1] en (naar het hof begrijpt) [adres 3] , [geïntimeerde] alleen kwam om materialen af te leveren en daarna vertrok. Ook de juistheid van deze verklaringen zijn, nu [geïntimeerde] niet is verschenen, in hoger beroep niet betwist.
6.6.
Ten aanzien van de [adres 2] heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht. Ter onderbouwing heeft hij het schema opgenomen waaruit volgt dat [naam 3] en [naam 2] de werkzaamheden aldaar hebben uitgevoerd, alsmede WhatsApp-berichten gewisseld tussen [appellant] en [naam 3] waarin [naam 3] aangeeft dat [geïntimeerde] op dit adres geen werk heeft verricht. Ook dit is niet betwist door [geïntimeerde] .
De verklaring van de vader van [geïntimeerde]
6.7.
De in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van zijn vader (zie productie 9 van de stukken die [geïntimeerde] op 12 september 2024 in eerste aanleg heeft overgelegd) kan het hof niet overtuigen dat [geïntimeerde] de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zelf feitelijk heeft verricht. In die verklaring staat:
“Ik, [naam 6] , wil graag benadrukken dat ik als
voormalig werknemer van de heer [appellant] van week 17 tot week 33
kan getuigen dat het bedrijf [eenmanszaak 2] inderdaad werkzaamheden heeft verricht op de gefactureerde adressen waarvoor nog steeds betaling wordt nagestreefd.
De heer [appellant] probeert mij als getuige in te schakelen om zijn zaak te ondersteunen
en de procedure te beïnvloeden, terwijl hij mijn bedrijf nog een aanzienlijk bedrag
verschuldigd is, specifiek voor het werk verricht in de weken 31, 32 en 33 van 2023.
Dit zijn dezelfde weken waarin hij verzuimd heeft om niet alleen [eenmanszaak 2] te
betalen maar ook Q.J.F. Construction en MJ Total Onderhoud. Na terugkeer van een vakantietrip, heeft de heer [appellant] zijn betalingsverplichtingen voor de genoemde weken bij terugkeer in Nederland niet nagekomen.
De reden dat er geen aanklacht tegen hem is ingediend, is dat ik als 67-jarige moeite
heb gehad om na het plotselinge ontslag door de heer [appellant] stabiel werk te vinden. Ik beschik niet over de financiële middelen om een dure rechtszaak te voeren en een
tweede zaak tegen hem aan te spannen.”
Deze verklaring geeft geen antwoord op de vraag hoe de vader van [geïntimeerde] weet dat [geïntimeerde] daadwerkelijk zelf de werkzaamheden heeft verricht waarvoor de facturen zijn verstuurd. Was zijn vader daarbij aanwezig? Of heeft zijn vader dit gehoord van [geïntimeerde] ?
Yellowbrick
6.8.
[appellant] voert aan dat het enige wat uit de facturen van Yellowbrick blijkt is, dat van de in totaal twaalf dagen dat er renovatiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden op de drie adressen waar het hier om gaat, slechts één dag in de parkeerzone is geparkeerd van een van de adressen namelijk op 8 augustus 2023 in de buurt van [adres 2] . Dat betreft volgens [appellant] waarschijnlijk de dag dat [geïntimeerde] de werkbus aldaar heeft geparkeerd om vervolgens iemand op te halen van Schiphol. Ten aanzien van de overige elf dagen blijkt uit de overgelegde facturen van Yellowbrick niet dat [geïntimeerde] nabij de betreffende adressen heeft geparkeerd of blijkt zelfs dat hij op een geheel andere plek in Rotterdam heeft geparkeerd dan waar de renovatiewerkzaamheden waarvoor de facturen zijn verzonden door [geïntimeerde] plaatsvonden. Ook dit betoog is in hoger beroep niet betwist, zodat het hof uit de enkele facturen van Yellowbrick met geen mogelijkheid kan afleiden dat [geïntimeerde] de betwiste werkzaamheden daadwerkelijk zelf heeft verricht.
Conclusie
6.9.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat [appellant] [geïntimeerde] de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zèlf heeft uitgevoerd. Nu in hoger beroep onbetwist is dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] [geïntimeerde] de werkzaamheden zelf samen met de anderen zou uitvoeren, en het hof van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [appellant] [geïntimeerde] deze overeenkomst is nagekomen, heeft hij ook geen recht op betaling van de betreffende facturen (zijnde de hiervoor onder 3.3 opgenomen eerste drie facturen). Het hof is verder van oordeel dat nu ook volgens hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd (memorie van grieven onder 2.5, 4.1.5, 4.1.8 en 4.4.3), [geïntimeerde] wel materialen heeft afgegeven op de adressen [adres 3] en [adres 1] , en de laatste hiervoor onder 3.3 opgenomen factuur ziet op (onder meer) uren besteed aan het aankopen van materialen door [geïntimeerde] , deze factuur als niet (gemotiveerd) bestreden wel verschuldigd is. Het hof zal [appellant] veroordelen tot betaling van het totaalbedrag van die factuur, zijnde € 3.200,00.
Incassokosten
6.10.
Nu [appellant] niet heeft betwist (ook niet in hoger beroep) dat er incassokosten zijn gemaakt door [geïntimeerde] , en de vordering tot een bedrag van € 3.200,00 aan hoofdsom wordt toegewezen, zullen de incassokosten overeenkomstig de staffel BIK worden toegewezen tot een bedrag van € 445,00 (€ 375 + 10% over de hoofdsom van € 3.200,00 –
€ 2.500 = € 70).
Proceskosten
6.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven. [geïntimeerde] zal in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De proceskosten in eerste aanleg zullen worden gecompenseerd nu beide partijen als op hoofdpunten in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen.
6.12.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op:
  • explootkosten € 123,06
  • griffierechten € 362,00
  • salaris advocaat € 858,00 (1 punt(en) x tarief I € 858,00)
  • nakosten
totaal € 1.521,06

7.De beslissing

Het hof:
7.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 november 2024;
en
opnieuw rechtdoende:
7.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van (€ 3.200,00 + € 445 =) € 3.645,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over de hoofdsom van € 3.200,00 vanaf 14 september 2023;
7.3.
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep van € 1.521,06, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerde]
€ 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.5.
veroordeelt [geïntimeerde] om terug te betalen hetgeen [appellant] meer aan [geïntimeerde] uit hoofde van het vernietigde vonnis heeft voldaan dan waartoe [appellant] gelet op dit arrest was gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van betaling door [appellant] tot het moment van volledige terugbetaling door [geïntimeerde] ;
7.6.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, F.W.J. Meijer, en W.J. van den Bergh en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.