De in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van zijn vader (zie productie 9 van de stukken die [geïntimeerde] op 12 september 2024 in eerste aanleg heeft overgelegd) kan het hof niet overtuigen dat [geïntimeerde] de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zelf feitelijk heeft verricht. In die verklaring staat:
“Ik, [naam 6] , wil graag benadrukken dat ik als
voormalig werknemer van de heer [appellant] van week 17 tot week 33
kan getuigen dat het bedrijf [eenmanszaak 2] inderdaad werkzaamheden heeft verricht op de gefactureerde adressen waarvoor nog steeds betaling wordt nagestreefd.
De heer [appellant] probeert mij als getuige in te schakelen om zijn zaak te ondersteunen
en de procedure te beïnvloeden, terwijl hij mijn bedrijf nog een aanzienlijk bedrag
verschuldigd is, specifiek voor het werk verricht in de weken 31, 32 en 33 van 2023.
Dit zijn dezelfde weken waarin hij verzuimd heeft om niet alleen [eenmanszaak 2] te
betalen maar ook Q.J.F. Construction en MJ Total Onderhoud. Na terugkeer van een vakantietrip, heeft de heer [appellant] zijn betalingsverplichtingen voor de genoemde weken bij terugkeer in Nederland niet nagekomen.
De reden dat er geen aanklacht tegen hem is ingediend, is dat ik als 67-jarige moeite
heb gehad om na het plotselinge ontslag door de heer [appellant] stabiel werk te vinden. Ik beschik niet over de financiële middelen om een dure rechtszaak te voeren en een
tweede zaak tegen hem aan te spannen.”
Deze verklaring geeft geen antwoord op de vraag hoe de vader van [geïntimeerde] weet dat [geïntimeerde] daadwerkelijk zelf de werkzaamheden heeft verricht waarvoor de facturen zijn verstuurd. Was zijn vader daarbij aanwezig? Of heeft zijn vader dit gehoord van [geïntimeerde] ?