ECLI:NL:GHDHA:2025:2372

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
200.324.715/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over scheurvorming in aanbouw en deskundigenrapporten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep betreffende scheurvorming in een aanbouw. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H.H.M. Roelofs, heeft bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de gerechtelijk deskundige, die in zijn rapport concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om zijn eerdere oordeel te herzien. De deskundige heeft op 20 mei 2025 een aanvullend rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van de door de appellant ingeschakelde deskundige, [deskundige 2], heeft beoordeeld. Het hof heeft in een eerdere tussenuitspraak van 7 januari 2025 het verjaringsverweer van de verweerder verworpen en heeft de deskundige gevraagd om nadere uitleg over de rapporten van [deskundige 2].

De appellant heeft verschillende punten van kritiek geuit op de deskundigenrapporten, waaronder de omvang van de scheurvorming, de afwezigheid van tekeningen en berekeningen, en de oplegging van de PS-isolatievloer. Het hof heeft geconcludeerd dat de bezwaren van de appellant onvoldoende specifiek zijn en dat de deskundige zijn oordeel overtuigend heeft gemotiveerd. Het hof is voornemens om de deskundige te verzoeken nader onderzoek te doen naar de aard en omvang van de scheurvorming, en heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen. De kosten van het voorschot voor het deskundigenonderzoek dienen door de appellant te worden gedragen.

De beslissing van het hof is aangehouden, en verdere stappen in de procedure zullen volgen na de akte.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.324.715/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/582657 / HA ZA 19-887
arrest van 4 november 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs, kantoorhoudend in Nuland,
tegen
[verweerder], aldaar zaakdoende en handelend onder de naam “[naam]”,
wonend in [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.A.H. Wiekamp, kantoorhoudend in Hendrik-Ido-Ambacht.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [verweerder].

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 7 januari 2025. Daarin is het verjaringsverweer van [verweerder] door het hof verworpen (rov. 6.1 tot en met 6.6) als gevolg waarvan de incidentele grieven I en II van [verweerder] niet slagen. Verder heeft het hof in het tussenarrest aanleiding gezien om aan de door de rechtbank benoemde deskundige, [deskundige 1] van Kode Consult, de vraag te stellen of de rapporten van de door [appellant] ingeschakelde partijdeskundige [deskundige 2] – van 23 maart 2023 en 29 augustus 2023 – hem aanleiding geven de conclusies uit zijn deskundigenbericht van 22 juni 2021 te herzien.
1.2.
Kode Consult heeft op 20 mei 2025 een aanvullend deskundigenrapport uitgebracht.
1.3.
Daarna zijn ook de volgende stukken onderdeel geworden van het procesdossier:
  • de beschikking ex artikel 199 Rv (oud) van 27 juni 2025;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellant], met producties 6 en 7;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [verweerder].
1.4.
Vervolgens hebben partijen om arrest gevraagd en is een datum voor arrest bepaald.
Het deskundigenbericht1.5. Kort samengevat – en met verwijzing naar rov. 3.12 en 3.13 van het hiervoor genoemde tussenarrest – heeft [deskundige 2] de volgende punten naar voren gebracht, waaruit volgens [appellant] volgt dat de bevindingen van Kode Consult onjuist zijn:
de omvang van de scheurvorming;
tekeningen en berekeningen;
oplegging van de PS-isolatievloer/voorgespannen liggers;
oplegging stalen balk in (de doorgang van de oorspronkelijke) achtergevel;
voeg boven de loodslabbe (in de achtergevel direct boven de aanbouw);
overige punten.
1.6.
Ten aanzien van al deze punten concludeert Kode Consult (hierna te noemen: de deskundige) dat uit de rapportages van [deskundige 2] geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen die hem aanleiding geven om zijn eerdere standpunten, zoals weergegeven in het deskundigenbericht van 22 juni 2021, te herzien. [appellant] kan zich niet verenigen met deze conclusie; [verweerder] kan zich met de bevindingen van de deskundige wel verenigen.
1.7.
Het hof zal de hiervoor genoemde zes punten afzonderlijk bespreken en daarbij de bezwaren van [appellant] betrekken.
Toetsingscriterium
1.8.
Het hof stelt voorop dat het onderzoek dat de deskundige heeft uitgevoerd zich (zowel in eerste aanleg als aanvullend in hoger beroep) heeft gericht op de vraag of sprake is van goed en deugdelijk werk. Ook [appellant] gaat ervan uit dat dit criterium leidend is. Aan de deskundige is terecht opgedragen te beoordelen of de aanbouw – naar zijn deskundig oordeel – voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
Ad 1. De omvang van de scheurvorming
1.9.
Over de omvang van de scheurvorming heeft de deskundige het volgende geschreven:
“[…]2.3.1. Omvang van de scheurvormingHet ontstaan van nieuwe scheurvorming en/of uitbreiding van de reeds aanwezige scheurvorming kan wijzen op een gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie die ik in april 2021 heb aangetroffen en kan aanleiding zijn tot een herbeoordeling van mijn eerdere oordeel dat inmiddels sprake is van een stabiele en voldoende draagkrachtige situatie.
In het vervolg van het tweede rapport van [deskundige 2] wordt echter niet nader ingegaan op deze mogelijke toename van de scheurvorming en scheurwijdte. Het rapport van [deskundige 2] beperkt zich dus tot het vermelden van een mededeling door [appellant] en geeft geen nadere beschrijving van eigen bevindingen en bevat evenmin beeldmateriaal van de nieuwe en toegenomen scheurvorming.
Uit de voorliggende rapporten van [deskundige 2] volt niet af te leiden dat sprake is van een substantiële toename van de scheurvorming. Deze rapporten geven dan ook geen aanleiding mijn eerdere standpunt dat inmiddels sprake is van een stabiele situatie te herzien. […]”
1.10.
Hoewel de deskundige schrijft dat uit de rapporten van [deskundige 2] niet kan worden afgeleid dat sprake is van een substantiële toename van de scheurvorming, is hij tegelijkertijd van opvatting dat het ontstaan van nieuwe scheurvorming
kanwijzen op een gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie die hij in april 2021 heeft aangetroffen. Dit
kanvolgens de deskundige aanleiding zijn tot een herbeoordeling van zijn eerdere oordeel dat inmiddels sprake is van een stabiele en voldoende draagkrachtige situatie. In zijn memorie na deskundigenbericht besteedt [appellant] aan dit punt geen aandacht, maar het hof leest in de als productie 6 daarbij gevoegde brief van 18 mei 2025 dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een stabiele situatie. Dat blijkt volgens hem uit het gegeven dat er nog steeds scheuren bijkomen.
1.11.
Het hof is van oordeel dat dit bezwaar van [appellant] (dat sprake zou zijn van nieuwe scheurvorming) door de deskundige niet in het midden gelaten kan worden. Dit bezwaar is van voldoende gewicht om – ter plaatse – door de deskundige nader onderzoek te laten doen naar de vraag of inderdaad ten opzichte van de situatie van april 2021 sprake is van nieuwe scheurvorming en, indien daarvan sprake is, of dit aanleiding is voor een herbeoordeling van het eerdere oordeel van de deskundige dat sprake is van een stabiele en voldoende draagkrachtige situatie. Bij deze stand van zaken kan het hof niet vaststellen of al dan niet sprake is van een gebrek in het werk. Het hof is daarom voornemens een nader onderzoek te bevelen naar de aard en de omvang van de door [appellant] gestelde scheurvorming (zie hierna vanaf rov. 1.25).
Ad 2. Tekeningen en berekeningen
1.12.
Over de tekeningen en berekeningen heeft de deskundige het volgende geschreven:
“[…]2.3.4 Tekeningen en berekeningen[deskundige 2] stelt dat er geen tekeningen en berekeningen zijn. Dit is echter niet juist aangezien er zijn wel twee tekeningen zijn, zoals opgenomen in bijlage 3 van mijn voorgaande deskundigenbericht en daarvan de pagina’s die gemerkt zijn als bijlage D1 en D2. Dit betreft een plattegrond van de fundering met de locaties van de heipalen en de wijze van verankering aan de bestaande achtergevel en een plattegrond van de begane grond.
In mijn voorgaande deskundigenbericht heb ik geoordeeld dat het ontbreken van tekeningen en berekeningen op zichzelf niet als gebrek is aan te merken. Uitgangspunt is daarbij dat uit de stukken niet blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [verweerder] tekeningen en/of berekeningen zou maken. Ik merk daarbij op dat eventuele berekeningen met name betrekking zouden hebben op de zwaarte van de vloerbalken, dakbalken en stalen balk. De klachten hebben geen betrekking op een te lichte uitvoering van deze onderdelen terwijl evenmin anderszins is gebleken dot deze onderdelen te licht zijn uitgevoerd.
De klachten hebben wel betrekking op de oplegging van de liggers van de PS-isolatievloer, de oplegging van de stalen balk en de voeg boven de loodslabbe. Deze aspecten worden in de gangbaar te vervaardigen tekeningen niet weergegeven met uitzondering van de oplegging van de stalen balk.
Verder is het onjuist dat slechts getoetst kan worden aan de hand van (vooraf vervaardigde) tekeningen en berekeningen. In veel gevallen is toetsing mogelijk op basis van een visuele beoordeling van het uitgevoerde werk.
Samenvattend geeft de reactie van [deskundige 2] ten aanzien van de afwezigheid van tekeningen en berekeningen geen aanleiding mijn eerdere oordeel te herzien. […]”
1.13.
[appellant] schrijft in zijn memorie na deskundigenbericht dat “
tekeningen en berekeningen […] wel degelijk relevant[zijn],
ook bij een aanbouw. Het ontbreken daarvan zou in ieder geval (minimaal) ‘niet goed en deugdelijk’ moeten zijn.” Uit de brief van 18 mei 2025 volgt verder dat [appellant] meent dat hem – door het ontbreken van tekeningen en berekeningen – de kans is ontnomen om op voorhand vragen te stellen of om de (volgens [verweerder]) gangbare berekening (van de oplegging van de stalen balk) te kunnen laten controleren.
1.14.
Het hof is van oordeel dat het bezwaar van [appellant] dat tekeningen en berekeningen vooraf ontbraken onvoldoende specifiek is en daarmee geen gemotiveerde betwisting inhoudt van het op dit punt uitgebreide aanvullende deskundigenoordeel. Het enkele feit dat bepaalde tekeningen of berekeningen vooraf ontbraken, zegt namelijk nog niets over de wijze waarop het bouwwerk vervolgens daadwerkelijk is gerealiseerd en de kwaliteit daarvan. Daarvoor is, zoals de deskundige schrijft, toetsing in veel gevallen mogelijk op basis van een visuele beoordeling van het uitgevoerde werk. Het hof komt de motivering van het oordeel van de deskundige daarom overtuigend voor en hij neemt dat oordeel over. Dat leidt tot de conclusie dat door het ontbreken van tekeningen en/of berekeningen (vooraf) geen sprake is van een gebrek aan het door [verweerder] uitgevoerde werk.
Ad 3. Oplegging van de PS-isolatievloer/voorgespannen liggers
1.15.
Over de oplegging van de PS-isolatievloer/voorgespannen liggers heeft de deskundige het volgende geschreven:
“[…]2.3.5 Oplegging van de PS-isolatievloer/voorgespannen liggers
[…]
In het door [deskundige 2] aangehaalde Kiwa-attest wordt de minimale oplegging van de voorgespannen vloerliggers ook genoemd, te weten in paragraaf 4.3 op pagina 8 van 12 van het Kiwa-attest zoals opgenomen als bijlage A bij het rapport van [deskundige 2]. Bij oplegging op beton bedraagt de oplegging minimaal 50 mm, zie onderstaand fragment.
[…]
Deze minimumeis dient onder meer om afbrokkeling van de rand van de betonbalk ten gevolge van te hoge druk op de rand te voorkomen. Om de druk op de rand te verkleinen heeft [verweerder] natuursteen blokjes onder de oplegging gelegd. Hierdoor wordt de kracht bij de oplegging over een groter oppervlak verspreid. Daardoor is het in deze situatie aanvaardbaar dot de oplegging van de voorgespannen vloerbalken plaatselijk iets minder is dan de richtlijnen voorschrijven.
Ik merk daarbij op dat deze beoordeling plaatsvindt op basis van beschikbare foto's omdat deze situatie in het werk niet meer waarneembaar is.
[…]
De vergelijking die [deskundige 2] hier maakt tussen de breedte van de oplegging en de breedte van de fundering is niet correct. Dit was correct geweest als de fundering een breedte van 200 mm had. maar de funderingsbalk heeft een breedte van 300 mm.
De houten planken voor de bekisten van de vloer, zoals zichtbaar op foto 2 in het rapport van [deskundige 2], staan op ca. 2/3 uit de buitenzijde van de betonbalk, waarmee de betonvloer een oplegging heeft van naar schatting 8- 10 centimeter en er daarnaast een rand over blijft van ca. 20 centimeter voor isolatie, spouw en metselwerk van het buitenblad. Deze verdeling blijkt ook uit de potloodstrepen in onderstaande foto die ontleend is aan productie 7 bij dagvaarding, onderdeel 'betonvloer'. Deze strepen geven een afstand aan van 2x ca. 100 mm.
[…]
Samenvattend gaat [deskundige 2] ten aanzien van de oplegging van de betonvloer uit van dezelfde waarnemingen, te weten dezelfde foto's waarvan ik gebruik heb gemaakt bij mijn eerdere deskundigenbericht. In zijn toelichting gaat [deskundige 2] uit van een onjuiste waarde van de minimaal benodigde oplegging voor zowel de voorgespannen liggers als voor de PS-isolatievloer als geheel en gaat [deskundige 2] voorbij aan de samenwerking en verbinding die ontstaat tussen prefab liggers en het aangestorte beton. De gegeven toelichting geeft mij dan ook geen aanleidingen om mijn eerdere standpunt ten aanzien van dit aspect te herzien. […]
[hof: reactie deskundige op ‘Opmerking G’ in het aanvullend deskundigenrapport]
Ik herhaal nog eens in andere bewoordingen hetgeen is weergegeven in het deskundige conceptrapport op pagina 11 laatste alinea : De fundering heeft een breedte van 300 mm. Circa twee derde hiervan steekt uit buiten de zijkant van de betonvloer, zoals zichtbaar op de foto in het conceptrapport en bijlage 6 van de reactie van [appellant]. Dit betekent dat de betonvloer op basis van de betreffende foto rust op circa een derde van breedte van de fundering, waarmee de oplegging naar schatting 8-10 centimeter bedraagt.
Het tweede deel van deze opmerking gaat over de positie van de binnenmuur. In het rapport van [deskundige 2] staat hierover dat de binnenmuur merendeels op de PS-bekisting rust. Op dat aspect is in het voorgaande nogmaals gereageerd.
In bovenstaande opmerking wordt gesteld dat de binnenmuur grotendeels op de PS-isolatievloer staat en dus eigenlijk zwevend is. Dit aspect komt niet voor in het rapport van [deskundige 2] en valt dus buiten het kader van dit deskundigenonderzoek. Voor de volledigheid merk ik op dat het onjuist is dat de binnenmuur zwevend is. De dragende binnenmuur rust op de dragende vloer en de dragen vloer rust op de dragende fundering. Daarmee is er sprake van een deugdelijke belastingafdracht. […]”
1.16.
Volgens [appellant] zijn de binnen- en buitenmuur van de aanbouw niet conform de door de deskundige genoemde potloodstrepen zoals te zien in productie 7 (onderdeel ‘betonvloer’) bij dagvaarding gerealiseerd. De binnenmuur staat volgens [appellant] namelijk grotendeels op de PS-isolatievloer (bijlage 4 en 5 bij de brief van 18 mei 2025) en de buitenmuur staat wel op de fundering, maar minimaal (bijlage 6 bij de brief van 18 mei 2025).
1.17.
Het hof is van oordeel dat dit bezwaar van [appellant] – gelet op de uitgebreide motivering van de deskundige waarom volgens hem geen sprake is van een zwevende binnenmuur – niet kan worden aangemerkt als voldoende specifiek. Het bezwaar van [appellant] houdt geen voldoende gemotiveerde betwisting in van het aanvullende deskundigenoordeel. Uit de motivering van de deskundige volgt namelijk, anders dan [appellant] stelt, dat de toegepaste methode door gebruikmaking van natuursteen blokjes volgens de deskundige aanvaardbaar is in de gegeven situatie. Hieruit volgt niet, zoals [appellant] lijkt te veronderstellen, dat de deskundige zichzelf tegenspreekt of een onlogische conclusie trekt. Het hof komt de motivering van het oordeel van de deskundige dan ook overtuigend voor en hij neemt dat oordeel over. Dat betekent dat – anders dan [appellant] stelt – niet kan worden vastgesteld dat de PS-isolatievloer onvoldoende draagt op de fundering. Dit leidt tot de conclusie dat van een gebrek geen sprake is.
Ad 4. Oplegging stalen balk in (de doorgang van de oorspronkelijke) achtergevel
1.18.
Over de oplegging stalen balk in de achtergevel heeft de deskundige onder meer het volgende geschreven:
“[…]2.3.6 Oplegging stalen balk in achtergevel[…]
Bij de huidige uitvoering is sprake van een deugdelijke belastingafdracht van de stalen balk via de binnenspouwbladen van de aanbouw naar de fundering en is tevens sprake van een deugdelijke bouwfysische situatie zonder koudebruggen zonder risico op lekkages. Dit in tegenstelling tot de door [deskundige 2] beoogde situatie, daarbij op basis van de beschrijvingen niet goed duidelijk is hoe de belastingafdracht plaatsvindt en waarbij zeker sprake zal zijn van een koudebrug en mogelijk tevens een risico op lekkages.
Ook ten aanzien van de oplegging van de stalen balk gaat [deskundige 2] uit van dezelfde waarnemingen, te weten dezelfde foto’s waarvan ik gebruik heb gemaakt bij mijn eerdere deskundigenbericht. De door [deskundige 2] gegeven toelichting geeft geen aanleidingen om mijn eerdere standpunt ten aanzien van dit punt te herzien. […]”
1.19.
[appellant] meent – zo volgt uit zijn memorie na deskundigenbericht en zijn reactie op het concept rapport– dat de deskundige onvoldoende heeft gereageerd op zijn bezwaren op het concept-rapport (de hiervoor al genoemde brief van 18 mei 2025) en dat de deskundige ingeval van eventuele onduidelijkheid volgens hem nadere vragen had moeten stellen aan [deskundige 2]. Volgens [appellant] is (samengevat) namelijk duidelijk dat de stalen balk op het buitenspouwblad gelegd had moeten worden, dat sprake is van een koudebrug doordat het binnenblad niet tot het plafond is gemaakt en hij nu feitelijk een open spouw heeft, waaraan volgens hem ook niet bijdraagt het feit dat de isolatie boven de pui van de achtergevel ontbreekt, en “een praktische oplossing” is om ter plaatse van de bestaande woning een stalen portaal aan te brengen, die afdraagt aan de oorspronkelijke fundering (punt 6 t/m 8 van de brief van 18 mei 2025).
1.20.
Het deskundigenbericht geeft het hof geen indicaties dat de toegepaste stalen balk volgens de eisen van goed en deugdelijk werk op een andere wijze opgelegd had moeten worden (volgens [appellant] op de bestaande gevel), of dat de stabiliteit van de woning hierdoor in het gedrag zou komen, zoals [deskundige 2] in zijn rapportages concludeerde. Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige in zijn deskundigenbericht voldoende gereageerd op zijn bezwaren en daarmee naar behoren toegelicht waarom de door [deskundige 2] aangedragen ‘praktische oplossing’ niet kan leiden tot een andere conclusie. De enkele stelling dat voor [appellant] bepaalde aspecten wel duidelijk zijn, is – gelet op de gemotiveerde toelichting van de deskundige waaruit volgt dat die (door [appellant]) beoogde situatie zeker een koudebrug tot gevolg heeft en mogelijk ook een risico op lekkages met zich brengt – onvoldoende. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een specifiek bezwaar dat een gemotiveerde betwisting bevat van de opvatting en conclusie van de deskundige op dit punt. Het hof neemt ook op dit punt het oordeel van de deskundige over.
Ad 5. Voeg boven de loodslabbe (in de achtergevel direct boven de aanbouw)
1.21.
Over de voeg boven de loodslabbe heeft de deskundige het volgende geschreven:
“[…]
2.3.7 Voeg boven de loodslabbe
[…]
In de eerste plaats is niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat deze aansluiting volgens dit referentiedetail uitgevoerd diende te worden. [deskundige 2] lijkt ervan uit te gaan dat het genoemde referentiedetail de enige mogelijkheid is om te voldoen aan de het bouwbesluit dan wel aan eisen van goed en deugdelijk werk. Er zijn echter alternatieven die ook voldoen aan eisen van goed en deugdelijk werk.
Er is wat voor te zeggen om de voeg boven het lood als kitvoeg uit te voeren omdat een mortelvoeg door verschil in thermische werking in de loop der jaren los kan komen te zitten en uiteindelijk uit zou kunnen vallen. In de praktijk wordt deze voeg vrijwel altijd als mortelvoeg uitgevoerd. En dat leidt niet tot een gebrek. Zelfs wanneer de mortelvoeg na verloop van jaren geheel uitvalt en er geen onderhoud wordt gepleegd, ontstaat er nog geen risico op lekkage of een ander gebrek.
De uitvoering met voeg boven het lood door middel van een mortelvoeg, zoals door [verweerder] gerealiseerd is dan ook niet als gebrek aan te merken en voldoet aan eisen van goed en deugdelijk werk. De door [deskundige 2] gegeven toelichting geeft geen aanleidingen om mijn eerdere standpunt ten aanzien van dit punt te herzien. […]
[hof: reactie deskundige op ‘Opmerking I’ in het aanvullend deskundigenrapport]
Ik verwijs naar het conceptrapport paragraaf 2.3.7 'Voeg boven de loodslabbe'. Zoals daar genoemd leidt de door [verweerder] gevolgde wijze van uitvoeren niet tot lekkage of een ander gebrek, en voldoet daarmee aan eisen van goed en deugdelijk werk. […]”
1.22.
In zijn reactie op het concept deskundigenrapport heeft [appellant] opgemerkt dat de deskundige heeft aangegeven dat “
er ‘ alternatieven zijn die ook voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk’”, maar dat de deskundige niet “
het document of de regelgeving waar die alternatieven staan” noemt. [appellant] vervolgt zijn reactie als volgt: “
Client kan zich dus wederom niet aan de indruk onttrekken dat dit een eigen visie of mening van uzelf is, terwijl u juist onafhankelijk, neutraal en onderbouwd (met verwijzing) dient aan te geven of de door [verweerder] toegepaste tot goed en deugdelijk werk heeft geleid.
1.23.
Het hof begrijpt uit deze reactie dat [appellant] van mening is dat de deskundige meer inzicht had moeten geven in achterliggende regelgeving waaruit volgt dat alternatieven ook zouden (kunnen) voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Het enkele feit dat de deskundige de toepasselijke regelgeving voor die alternatieven niet noemt, houdt geen gemotiveerde inhoudelijke betwisting in van het uitgebreide oordeel van de deskundige dat de uitgevoerde mortelvoeg deugdelijk is. [appellant] heeft bijvoorbeeld niet gesteld waarom de specie afwerking onvoldoende zou zijn (of waarom slechts een flexibele voeg afwerking zou voldoen). Het door [appellant] op dit punt aangevoerde bezwaar kan daarom niet worden aangemerkt als voldoende specifiek, zodat het hof dit niet aanmerkt als een voldoende gemotiveerde betwisting van het oordeel van de deskundige op dit punt. Het hof neemt het oordeel van de deskundige als voldoende overtuigend over. Van een gebrek in het door [verweerder] uitgevoerde werk is wat betreft dit punt dan ook geen sprake.
Ad 6. Overige punten
1.24.
De overige door [deskundige 2] genoemde punten zijn voor de deskundige evenmin aanleiding om zijn standpunt(en) in zijn eerdere rapport te herzien. De door [appellant] geuite overige bezwaren tegen het deskundigenoordeel zijn namelijk onvoldoende specifiek om te kunnen worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting daarvan. Daar komt nog bij dat [appellant] in zijn memorie van grieven ook geen concrete schadebegroting heeft verbonden aan de door hem opgesomde “
Diverse andere tekortkomingen”.
Conclusie
1.25.
Het hof is voornemens de deskundige te vragen – ter plaatse – nader onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de door [appellant] gestelde scheurvorming en aan de deskundige de volgende vragen te stellen:
1. Is sprake van nieuwe scheurvorming in de door [verweerder] gerealiseerde aanbouw en/of aan de woning (boven de aanbouw) ten opzichte van wat u in april 2021 aantrof?
2. Zo ja:
a. Wat is de aard en omvang van deze scheurvorming? Waar bevindt deze scheurvorming zich (in de aanbouw en/of in de woning boven de aanbouw)?
b. Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de nieuwe scheuren? Indien sprake is van meerdere oorzaken, wat is (uitgedrukt in een percentage) het aandeel van elk van de oorzaken?
c. Heeft deze scheurvorming invloed op de situatie? Met andere woorden: is met deze nieuwe scheurvorming nog sprake van een stabiele en voldoende draagkrachtige situatie? Wilt u uw antwoord motiveren?
d. Geeft deze nieuwe scheurvorming aanleiding uw standpunt(en) in uw deskundigenrapportage van 22 juni 2021 op dit punt te herzien?
3. Indien nieuwe scheurvorming aanleiding geeft uw standpunt(en) te herzien: is sprake van werk dat niet is uitgevoerd naar de eisen van goed en deugdelijk werk?
a. Zo nee, waarom niet?
b. Zo ja, is herstel mogelijk?
i. Op welke wijze is herstel mogelijk?
ii. Kunt u een gespecificeerde begroting van de kosten van herstel geven?
4. Heeft u nog andere opmerkingen waarvan het hof naar uw oordeel kennis moet nemen?
Met betrekking tot het voorgenomen deskundigenbericht
1.26.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen. Daarin kunnen zij voorstellen doen over aan de deskundige voor te leggen vragen.
1.27.
De kosten van het voorschot dienen op grond van artikel 195 Rv door [appellant] te worden gedragen.
Het vervolg van de procedure
1.28.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

2.Beslissing

Het hof:
2.1.
verwijst de zaak naar de (rol)zitting van
2 december 2025voor het nemen van een akte door beide partijen, waarin zij zich – overeenkomstig rov. 1.26 – uitlaten over het voorgenomen aanvullende deskundigenbericht;
2.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.G.C. Veneman, R.A. van der Pol, en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.