ECLI:NL:GHDHA:2025:2379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
200.348.968/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van indirect bestuurder van aannemer bij gebreken na verbouwing

In deze zaak heeft [appellante] haar woning laten verbouwen door KBS Aannemersbedrijf B.V. en stelt dat er diverse gebreken zijn opgetreden. In eerste aanleg heeft zij schadevergoeding gevorderd van de aannemer en de indirect bestuurders, waaronder [geïntimeerde]. De rechtbank heeft de vordering tegen de aannemer toegewezen, maar de vordering tegen de indirect bestuurders afgewezen. [appellante] is in hoger beroep gegaan tegen deze afwijzing. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade. Het hof heeft geoordeeld dat de stelplicht van [appellante] niet is nagekomen, en dat er geen bewijs is dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de onmogelijkheid van de uitvoering van de werkzaamheden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.348.968/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/650991 / HA ZA 23/639
arrest van 25 november 2025
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.Waar het in deze zaak over gaat

[appellante] heeft haar woning laten verbouwen en stelt dat het werk diverse gebreken vertoont. In eerste aanleg heeft zij schadevergoeding gevorderd van onder meer de aannemer (KBS Aannemersbedrijf BV) en de (indirect) bestuurders van de aannemer. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van schadevergoeding toegewezen tegen de aannemer en afgewezen tegen de (indirect) bestuurders. [appellante] is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de afwijzing van de bestuurdersaansprakelijkheid van de indirect bestuurder van de aannemer. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en zal dus het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.

2.Het procesverloop

Bij exploot van 18 november 2024 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 21 augustus 2024 voor zover dit is gewezen tussen [appellante] en [geïntimeerde] . Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief aangevoerd. Vervolgens heeft [appellante] arrest gevraagd. Op verzoek van het hof heeft [appellante] de conclusie van antwoord van Piaga, [geïntimeerde] en KBS Bouwgroep B.V. overgelegd, nu deze ontbrak in het dossier van het hof.

3.De feiten

3.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 21 augustus 2024 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.2.
[appellante] is in april en juli 2021 een overeenkomst van aanneming van werk aangegaan voor het realiseren van een (dak)opbouw met aannemer KBS Aannemersbedrijf B.V. (hierna ook de aannemer genoemd). In augustus 2021 is de aannemer gestart met de werkzaamheden voor de opbouw.
3.3.
Van KBS Aannemersbedrijf B.V. is Piaga Holding B.V. bestuurder. [geïntimeerde] is bestuurder en enig aandeelhouder van Piaga Holding B.V. [geïntimeerde] is dus indirect bestuurder van KBS Aannemersbedrijf.
3.4.
Er zijn diverse deelfacturen door [appellante] betaald voor in totaal € 91.684.75.
3.5.
[appellante] heeft op 3 augustus 2023 aan KBS Aannemersbedrijf B.V. laten weten dat zij zich genoodzaakt zag herstelwerkzaamheden uit te laten voeren. [appellante] heeft de aannemer de gelegenheid gegeven een contra-expertise uit te laten voeren. Van dat aanbod is geen gebruik gemaakt. Daarna heeft [appellante] een deel van de herstelwerkzaamheden laten
uitvoeren door een andere aannemer, waarbij in ieder geval de aanbouw volledig is
verwijderd en - opnieuw- is gebouwd. De herstelwerkzaamheden aan (onder andere) de
opbouw moeten nog worden uitgevoerd.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1.
In eerste aanleg vorderde [appellante] onder meer schadevergoeding van KBS Aannemersbedrijf B.V., de bestuurder van de aannemer, Piaga Holding B.V., en de indirect bestuurder van de vennootschap/aannemer, [geïntimeerde] .
4.2.
Bij eindvonnis van 21 augustus 2024 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] ten aanzien van de aannemer toegewezen (in die zin dat de aannemer is veroordeeld tot onder meer betaling van schadevergoeding van € 72.118,52) met veroordeling van de aannemer in de proceskosten. De vordering van [appellante] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid jegens Piaga Holding B.V. en [geïntimeerde] is afgewezen.

5.De vordering en het verweer in hoger beroep

5.1.
[appellante] vordert het vonnis waarvan beroep in conventie gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat haar vordering jegens [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding zoals in eerste aanleg gevorderd, alsnog wordt toegewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, waaronder de nakosten.
5.2.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen.

6.De beoordeling in hoger beroep

Devolutieve werking
6.1.
Het hof stelt voorop dat, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, de grieven moeten worden beoordeeld mede met inachtneming van hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd.
Bestuurdersaansprakelijkheid
6.2.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een dergelijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
6.3.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan naast aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van de degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening in artikel 2:9 BW, persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.4.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen geldt dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van de verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem terzake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (het zgn. Beklamel-criterium). In de kern houdt deze eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. In dit onder (ii) bedoelde geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
6.5.
Zowel in de hiervoor onder (i) als de onder (ii) bedoelde gevallen ligt het op de weg van de benadeelde crediteur om per aangesproken bestuurder te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Piaga Holding BV is de directe bestuurder van KBS Aannemersbedrijf B.V. [geïntimeerde] is enig bestuurder en aandeelhouder van Piaga Holding B.V. en is daarmee indirect bestuurder van KBS Aannemersbedrijf B.V. Via artikel 2:11 BW kan ook hij persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor een uit een tekortkoming van KBS Aannemersbedrijf B.V. voortvloeiende schade, indien aan bovengenoemde maatstaf wordt voldaan.
6.6.
Tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven maatstaf en de daarmee op [appellante] rustende stelplicht, is het hof van oordeel dat [appellante] haar vorderingen jegens [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele feit dat KBS Aannemersbedrijf B.V. geen verhaal biedt (zie productie 3 bij memorie van grieven) brengt nog niet mee dat de indirect bestuurder van KBS Aannemersbedrijf B.V., [geïntimeerde] , daarvoor jegens [appellante] persoonlijk aansprakelijk is. Niet gesteld en ook niet is gebleken dat [geïntimeerde] als indirect bestuurder persoonlijk heeft bewerkstelligd of toegelaten dat er geen verhaal op KBS Aannemersbedrijf B.V. mogelijk is. Daarvoor is evenmin voldoende dat er meerdere vennootschappen zijn opgericht door [geïntimeerde] . Dat dit zonder meer betekent dat [geïntimeerde] met deze ondernemingen verhaal voor [appellante] op KBS Aannemersbedrijf B.V. heeft willen frustreren kan niet, zonder nadere toelichting die ontbreekt, worden aangenomen. Deze stelling is dus onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
6.7.
[appellante] betoogt verder dat in de loop van de procedure duidelijk is geworden dat de door KBS Aannemersbedrijf B.V. geoffreerde werkzaamheden fysiek onmogelijk waren uit te voeren gezien de technische staat van de beoogde bouwlocatie en dat [geïntimeerde] dit van meet af aan heeft geweten. Omdat [geïntimeerde] wist dat de gekozen constructie niet geschikt was voor de geoffreerde werkzaamheden staat vast dat [geïntimeerde] wist dan wel had moeten weten dat het aannemersbedrijf KBS Aannemersbedrijf B.V. niet aan haar verplichtingen kon voldoen (het hiervoor in r.ov 6.4 onder (i) genoemde geval). Dat impliceert bewuste roekeloosheid of opzet, aldus [appellante] . Ter onderbouwing wijst [appellante] op producties 1 en 2 overgelegd bij memorie van grieven. De eerste productie betreft een ongedateerde en niet ondertekende schriftelijke verklaring van [naam 1] van [bedrijf] waarin staat dat hij de aanbouw opnieuw heeft moeten maken vanaf de fundering aan toe. De palen stonden wel goed alleen de fundering was te hoog geplaatst om de juiste vloer te maken. De vloer die erin lag was slecht gebouwd vanuit een dunne laag tempex en er was te weinig isolatie aangebracht. De tweede productie betreft een verklaring van ing. [naam 2] , Teamleider/Bouwkundig expert van Expertise Bureau Noord van 20 januari 2025. Ook hij beaamt dat de vloer van de aanbouw niet voldeed aan de normen qua sterkte en isolatiewaarden. Aldus blijkt uit deze verklaringen dat er sprake is van ondeugdelijk werk geleverd door KBS Aannemersbedrijf B.V. Enkel uit deze verklaringen die zijn opgesteld op verzoek van [appellante] nadat is komen vast te staan dat door KBS ondeugdelijk werk is geleverd volgt echter nog niet dat [geïntimeerde] als indirect bestuurder van KBS Aannemersbedrijf B.V. op het moment dat hij medio 2021 namens KBS Aannemersbedrijf B.V. de aannemingsovereenkomst met [appellante] sloot ook wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de geoffreerde werkzaamheden onmogelijk uitvoerbaar waren en dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet zou kunnen nakomen als gevolg waarvan [appellante] schade zou lijden. Overige concrete feiten of omstandigheden waaruit dit wel zou volgen zijn niet gesteld of gebleken. De conclusie is dan ook dat deze stelling onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd.
6.8.
Tenslotte betoogt [appellante] dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht heeft verzuimd door geen adequate bouwkundige beoordeling te laten uitvoeren voordat de offerte werd uitgebracht. Dit verzuim is in strijd met de normen van goed bestuur, aldus [appellante] . Waarom een dergelijke plicht op [geïntimeerde] als indirect bestuurder van KBS Aannemersbedrijf B.V. zou rusten en/of waarom hem persoonlijk een ernstig verwijt in dit verband kan worden gemaakt, is niet gesteld of gebleken. Ook deze stelling is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
6.9.
Voor zover [appellante] in haar memorie van grieven ook opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat KBS Bouwgroep B.V. geen partij is in deze zaak (zie pagina 2 memorie van grieven laatste alinea) faalt haar grief bij gebrek aan belang. KBS Bouwgroep B.V. is in hoger beroep niet gedagvaard door [appellante] en is dus geen partij in hoger beroep. Daarom komt het hof ook niet toe aan de vraag met wie [appellante] heeft gecontracteerd.
Conclusie en proceskosten
6.10.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] , welke kosten, nu [geïntimeerde] niet is verschenen in hoger beroep, worden begroot op nihil.

7.De beslissing

Het hof:
7.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2024;
7.2.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil;
7.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, P.M. Verbeek en C.B.M. Scholten van Aschat en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.