ECLI:NL:GHDHA:2025:2385

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
22-000010-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met verzoek om terugwijzing en afwijzing deskundigenverzoek

Op 18 november 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor verkrachting. De verdachte had in eerste aanleg een gevangenisstraf van 40 maanden gekregen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, omdat de aangeefster in eerste aanleg niet was gehoord. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de verdediging in hoger beroep de mogelijkheid had om de aangeefster alsnog te horen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De verdachte is schuldig bevonden aan verkrachting, waarbij de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar zijn aangemerkt, ondersteund door DNA-bewijs. De straf is aangepast naar 40 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 7.700,00 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000010-24
Parketnummer: 09-156951-23
Datum uitspraak: 18 november 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met bijzondere voorwaarden. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek tot terugwijzing
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag nu sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdediging de aangeefster in eerste aanleg niet heeft kunnen horen, terwijl de verklaring van de aangeefster in overwegende mate voor de bewezenverklaring is gebruikt. Weliswaar is de aangeefster in hoger beroep alsnog gehoord, maar daarmee heeft de verdachte een feitelijke instantie gemist.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat ingevolge artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de appelrechter in beginsel de zaak zelf afdoet. Terugwijzing naar de eerste rechter geschiedt alleen in de in het tweede lid van artikel 423 Sv genoemde gevallen en in de twee in het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZD0442) geformuleerde situaties. Die gevallen en situaties doen zich hier niet voor. De verdediging heeft in eerste aanleg eerst ten tijde van de inhoudelijke behandeling het voorwaardelijke verzoek gedaan om de aangeefster – indien haar verklaring voor het bewijs zou worden gebruikt – te horen. Dat de rechtbank aan dat voorwaardelijk gedane verzoek geen gevolg heeft gegeven, maakt niet dat sprake is van een schending van het recht op behandeling van de zaak in twee feitelijke instanties. Bovendien is de verdediging in hoger beroep in de gelegenheid geweest om de aangeefster alsnog bij de raadsheer-commissaris te horen. Van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is dan ook evenmin sprake De jurisprudentie waar de raadsman in zijn pleitnota naar verwijst, ziet op een volstrekt andere feitelijke gang van zaken dan in deze zaak aan de orde is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 oktober 2022 te Gouda, [aangeefster], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- sluiten van de badkamerdeur,
- zeggen dat die [aangeefster] op haar knieën moet gaan zitten,
- voorbij gaan aan verbale en non-verbale signalen van weerstand bij die [aangeefster],
- uit zijn onderbroek halen van zijn, verdachtes, penis, - (onverhoeds) bij de staart, althans de haren van die [aangeefster] vastpakken,
- bij de keel beetpakken en/of omhoog duwen van die [aangeefster],
- toen die [aangeefster] huilde en vroeg waarom hij, verdachte, dit deed, tegen die [aangeefster] zeggen: “Ik heb net vastgezeten en dit is de eerste kans dat ik weer een mooi meisje kan doen, die kans pak ik”,
- meetrekken van die [aangeefster],
- proberen uit te trekken van de broek van die [aangeefster], - zeggen dat die [aangeefster] haar broek uit moest trekken,
- opzij trekken van de string van die [aangeefster],
- proberen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen,
- duwen van het hoofd van die [aangeefster] in de richting van zijn, verdachtes, penis en daarbij zeggen dat die [aangeefster] hem (weer) moet pijpen en/of
- zeggen dat die [aangeefster] moest zweren op haar moeder dat ze het tegen niemand zou zeggen anders zou hij, verdachte, iedereen neerschieten,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten
- knijpen in, althans aanraken van de borsten van die [aangeefster],
- ( tong)zoenen van die [aangeefster],
- ( meermalen) telkens (met kracht) duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster];
- heen en weer bewegen van het hoofd van die [aangeefster] over zijn penis die zich in de mond van die [aangeefster] bevond en/of
- brengen van zijn, verdachtes, tong (beffen) en/of vinger(s) in de vagina van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een contactverbod met de aangeefster. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - in de vorm van een contactverbod met de aangeefster - zal worden opgelegd en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks2 oktober 2022 te Gouda, [aangeefster], door geweld of een andere feitelijkheid en
/ofbedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- sluiten van de badkamerdeur,
- zeggen dat die [aangeefster] op haar knieën moet gaan zitten,
- voorbij gaan aan verbale en non-verbale signalen van weerstand bij die [aangeefster],
- uit zijn onderbroek halen van zijn
, verdachtes,penis, - (onverhoeds) bij de staart, althans de haren van die [aangeefster] vastpakken,
- bij de keel beetpakken en
/ofomhoog duwen van die [aangeefster],
- toen die [aangeefster] huilde en vroeg waarom hij, verdachte, dit deed, tegen die [aangeefster] zeggen: “Ik heb net vastgezeten en dit is de eerste kans dat ik weer een mooi meisje kan doen, die kans pak ik”,
- meetrekken van die [aangeefster],
- proberen uit te trekken van de broek van die [aangeefster],
- zeggen dat die [aangeefster] haar broek uit moest trekken,
- opzij trekken van de string van die [aangeefster],
- proberen zijn
, verdachtes,penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen,
- duwen van het hoofd van die [aangeefster] in de richting van zijn
, verdachtes,penis en daarbij zeggen dat die [aangeefster] hem (weer) moet pijpen en
/of
- zeggen dat die [aangeefster] moe
st zweren op haar moeder dat ze het tegen niemand
zouzalzeggen anders
zouzalhij, verdachte, iedereen neerschieten,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten
- knijpen in, althans aanraken van de borsten van die [aangeefster],
- ( tong)zoenen van die [aangeefster],
-
(meermalen
)telkens (met kracht) duwen en/of brengen van zijn
, verdachtes,penis in de mond van die [aangeefster], - heen en weer bewegen van het hoofd van die [aangeefster] over zijn penis die zich in de mond van die [aangeefster] bevond en
/of
- brengen van zijn
, verdachtes,tong (beffen)
en/of vinger(s)in de vagina van die [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader omschreven in zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. Voorts worden de verklaringen van de aangeefster niet ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Met de rechtbank overweegt het hof dat de aangeefster tijdens het informatieve gesprek op 6 oktober 2022 bij de politie uitgebreid en op hoofdlijnen consistent, authentiek (bijvoorbeeld dat zij bang was
om de verdachte pijn te doen met haar beugel) en gedetailleerd (over de seksuele handelingen en dwang) heeft verklaard. Deze verklaring is kort na de vermeende verkrachting afgelegd. Bovendien komt die verklaring van de aangeefster op essentiële onderdelen overeen met haar verklaring bij de politie op 16 december 2022. Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris is de aangeefster door de raadsman niet nader bevraagd over de inhoud van haar verklaringen en de door haar gestelde seksuele handelingen die zij heeft moeten ondergaan, maar heeft zij desgevraagd wel verklaard dat zij tijdens het informatieve gesprek en op 16 december 2022 naar waarheid heeft verklaard.
Daar waar op detailniveau verschillen tussen haar verklaring tijdens het informatieve gesprek en haar verklaring op 16 december 2022 bestaan, overweegt het hof dat die niet afdoen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen nu de aangeefster daar een uitleg voor heeft gegeven: zij heeft wat er is gebeurd ‘weggeblokt’ en geprobeerd het achter zich te laten. Daarbij raken de inconsistenties waarop de raadsman heeft gewezen niet aan de kern van het verwijt. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De verklaringen van de aangeefster worden bovendien ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek en de bewijskracht daarvan, zoals die zijn opgenomen in het herzien rapport van 12 oktober 2023. De locaties waar DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte - te weten de binnenkant van de linker- en rechtercup van de BH van de aangeefster en de voorzijde van de binnenkant van de string van de aangeefster - passen bij de verklaring van de aangeefster. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de Y-chromosomale hit weinig bewijswaarde heeft, overweegt het hof dat niet valt in te zien waarom hier minder bewijskracht aan moet worden toegekend. Dit te meer nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geen familie in Nederland heeft, zodat van de mogelijkheid van een andere dader met een verwantschap in de directe mannelijke lijn niet is gebleken.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen, afgelegd door de getuige [getuige 1] behoeft geen bespreking, omdat het hof deze verklaringen niet tot het bewijs zal bezigen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het benoemen van een deskundige op het gebied van de rechtspsychologie die zich kan uitlaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, indien het hof deze verklaringen betrouwbaar acht en deze tot het bewijs bezigt.
Het hof is van oordeel dat het noodzaakscriterium van toepassing is, aangezien het gaat om een deskundigenverzoek, en hanteert dit criterium dan ook als maatstaf. Het uitgangspunt is dat de selectie en waardering van het bewijs volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorbehouden aan de feitenrechter. Dit geldt dus ook voor oordelen over de (on)betrouwbaarheid van bepaald bewijsmateriaal. Daarbij is de rechter niet verplicht om zich over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal door een deskundige te laten voorlichten. Dit is onlangs nog bevestigd in de conclusie van de advocaat—generaal bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2024:398, en in het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:902. Het hof ziet, gelet op hetgeen hij hiervoor heeft overwogen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, geen noodzaak tot het benoemen van een rechtspsycholoog om de verklaringen van de aangeefster nader te toetsen.
Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting van een kwetsbare, minderjarige jonge vrouw. Door aldus te handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De verkrachting moet buitengewoon vernederend en beangstigend voor het slachtoffer zijn geweest. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens en heeft zich niet laten tegenhouden door het huilen van het slachtoffer. Bovendien heeft hij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene had op het minderjarige slachtoffer.
Tot op heden heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Het hof vindt dit zorgelijk. De verdachte heeft enkel ontkend het slachtoffer te kennen.
Namens het slachtoffer is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij tot op heden lijdt onder de psychische gevolgen van de verkrachting. Zo is zij nog steeds angstig en heeft zij negatieve associaties bij seksueel contact met mannen. Dit soort feiten zorgen ook voor grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving in zijn algemeenheid. Dit te meer omdat het slachtoffer gewoon op bezoek was in het huis waar haar toenmalige vriendje woonde en waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsadvies van Fivoor van 27 oktober 2025 en op hetgeen door en namens de verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht. Uit het advies volgt dat de reclassering in verband met de (ontkennende) proceshouding van de verdachte geen uitspraken kan doen over factoren die mogelijk delict gerelateerd waren. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis verblijft de verdachte bij [instelling] in [verblijfsplaats]. Ingezet wordt op het verkrijgen van stabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding en financiën. Naast een meldplicht adviseert de reclassering een ambulante behandeling bij De Waag en middelencontroles. De verdachte heeft aangegeven dat hij goed contact heeft met de reclassering en dat hij bereid is mee te werken aan eventuele bijzondere voorwaarden.
Het hof acht - alles afwegende – net als de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, in beginsel passend.
Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. Immers, de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is met ruim zeven maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat het hof in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, een gevangenisstraf voor de duur 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden acht.
Teneinde te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen, zal het hof aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf een aantal (door de reclassering geadviseerde) bijzondere voorwaarden verbinden. Nu het slachtoffer heeft verzocht om een contactverbod, zal het hof dit eveneens als bijzondere voorwaarde opleggen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten om op de voet van artikel 38v Sr een (dadelijk uitvoerbaar te verklaren) vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, mede gelet op het feit dat het contactverbod ook al als bijzondere voorwaarde aan de verdachte zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.700,00, bestaande uit een bedrag van
€ 200,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit gehandhaafde en in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
2 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Weliswaar heeft de benadeelde partij dat niet met concrete gegevens onderbouwd, maar het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het gaat hier immers om een verkrachting.
Daarmee is sprake van een grond voor toekenning van een schadevergoeding. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van
€ 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.700,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster]. Anders dan de verdediging, ziet het hof geen aanleiding om reeds op voorhand te bepalen dat de verdachte financieel niet in staat moet worden geacht de schade te kunnen vergoeden. In tegendeel, de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zijn werkgever op de hoogte is van deze zaak en dat hij daar altijd mag terugkomen. Na zijn schorsing in september 2025 is hij daar ook direct weer gaan werken en heeft hij ervoor kunnen zorgen dat zijn kinderen in [geboorteplaats] naar een particuliere school kunnen gaan. Daaruit blijkt niet van een (blijvende) betalingsonmacht, zodat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1. de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Perzikweg 1-7 te Leiden, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht, te melden;
2. de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder (ambulante) behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig acht;
3. de veroordeelde gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met
de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster], geboren op [geboortedatum aangeefster].
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.700,00 (zevenduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.700,00 (zevenduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. H. Steenhuis, als voorzitter, en mr. J.A.M. Jansen en
mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 november 2025.