[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met bijzondere voorwaarden. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek tot terugwijzing
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag nu sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdediging de aangeefster in eerste aanleg niet heeft kunnen horen, terwijl de verklaring van de aangeefster in overwegende mate voor de bewezenverklaring is gebruikt. Weliswaar is de aangeefster in hoger beroep alsnog gehoord, maar daarmee heeft de verdachte een feitelijke instantie gemist.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat ingevolge artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de appelrechter in beginsel de zaak zelf afdoet. Terugwijzing naar de eerste rechter geschiedt alleen in de in het tweede lid van artikel 423 Sv genoemde gevallen en in de twee in het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZD0442) geformuleerde situaties. Die gevallen en situaties doen zich hier niet voor. De verdediging heeft in eerste aanleg eerst ten tijde van de inhoudelijke behandeling het voorwaardelijke verzoek gedaan om de aangeefster – indien haar verklaring voor het bewijs zou worden gebruikt – te horen. Dat de rechtbank aan dat voorwaardelijk gedane verzoek geen gevolg heeft gegeven, maakt niet dat sprake is van een schending van het recht op behandeling van de zaak in twee feitelijke instanties. Bovendien is de verdediging in hoger beroep in de gelegenheid geweest om de aangeefster alsnog bij de raadsheer-commissaris te horen. Van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is dan ook evenmin sprake De jurisprudentie waar de raadsman in zijn pleitnota naar verwijst, ziet op een volstrekt andere feitelijke gang van zaken dan in deze zaak aan de orde is. Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 oktober 2022 te Gouda, [aangeefster], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- sluiten van de badkamerdeur,
- zeggen dat die [aangeefster] op haar knieën moet gaan zitten,
- voorbij gaan aan verbale en non-verbale signalen van weerstand bij die [aangeefster],
- uit zijn onderbroek halen van zijn, verdachtes, penis, - (onverhoeds) bij de staart, althans de haren van die [aangeefster] vastpakken,
- bij de keel beetpakken en/of omhoog duwen van die [aangeefster],
- toen die [aangeefster] huilde en vroeg waarom hij, verdachte, dit deed, tegen die [aangeefster] zeggen: “Ik heb net vastgezeten en dit is de eerste kans dat ik weer een mooi meisje kan doen, die kans pak ik”,
- meetrekken van die [aangeefster],
- proberen uit te trekken van de broek van die [aangeefster], - zeggen dat die [aangeefster] haar broek uit moest trekken,
- opzij trekken van de string van die [aangeefster],
- proberen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen,
- duwen van het hoofd van die [aangeefster] in de richting van zijn, verdachtes, penis en daarbij zeggen dat die [aangeefster] hem (weer) moet pijpen en/of
- zeggen dat die [aangeefster] moest zweren op haar moeder dat ze het tegen niemand zou zeggen anders zou hij, verdachte, iedereen neerschieten,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten
- knijpen in, althans aanraken van de borsten van die [aangeefster],
- ( tong)zoenen van die [aangeefster],
- ( meermalen) telkens (met kracht) duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster];
- heen en weer bewegen van het hoofd van die [aangeefster] over zijn penis die zich in de mond van die [aangeefster] bevond en/of
- brengen van zijn, verdachtes, tong (beffen) en/of vinger(s) in de vagina van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een contactverbod met de aangeefster. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - in de vorm van een contactverbod met de aangeefster - zal worden opgelegd en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks2 oktober 2022 te Gouda, [aangeefster], door geweld of een andere feitelijkheid en
/ofbedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- sluiten van de badkamerdeur,
- zeggen dat die [aangeefster] op haar knieën moet gaan zitten,
- voorbij gaan aan verbale en non-verbale signalen van weerstand bij die [aangeefster],
- uit zijn onderbroek halen van zijn
, verdachtes,penis, - (onverhoeds) bij de staart, althans de haren van die [aangeefster] vastpakken,
- bij de keel beetpakken en
/ofomhoog duwen van die [aangeefster],
- toen die [aangeefster] huilde en vroeg waarom hij, verdachte, dit deed, tegen die [aangeefster] zeggen: “Ik heb net vastgezeten en dit is de eerste kans dat ik weer een mooi meisje kan doen, die kans pak ik”,
- meetrekken van die [aangeefster],
- proberen uit te trekken van de broek van die [aangeefster],
- zeggen dat die [aangeefster] haar broek uit moest trekken,
- opzij trekken van de string van die [aangeefster],
- proberen zijn
, verdachtes,penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen,
- duwen van het hoofd van die [aangeefster] in de richting van zijn
, verdachtes,penis en daarbij zeggen dat die [aangeefster] hem (weer) moet pijpen en
/of
- zeggen dat die [aangeefster] moe
st zweren op haar moeder dat ze het tegen niemand
zouzalzeggen anders
zouzalhij, verdachte, iedereen neerschieten,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten
- knijpen in, althans aanraken van de borsten van die [aangeefster],
- ( tong)zoenen van die [aangeefster],
-
(meermalen
)telkens (met kracht) duwen en/of brengen van zijn
, verdachtes,penis in de mond van die [aangeefster], - heen en weer bewegen van het hoofd van die [aangeefster] over zijn penis die zich in de mond van die [aangeefster] bevond en
/of
- brengen van zijn
, verdachtes,tong (beffen)
en/of vinger(s)in de vagina van die [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader omschreven in zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. Voorts worden de verklaringen van de aangeefster niet ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Met de rechtbank overweegt het hof dat de aangeefster tijdens het informatieve gesprek op 6 oktober 2022 bij de politie uitgebreid en op hoofdlijnen consistent, authentiek (bijvoorbeeld dat zij bang was
om de verdachte pijn te doen met haar beugel) en gedetailleerd (over de seksuele handelingen en dwang) heeft verklaard. Deze verklaring is kort na de vermeende verkrachting afgelegd. Bovendien komt die verklaring van de aangeefster op essentiële onderdelen overeen met haar verklaring bij de politie op 16 december 2022. Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris is de aangeefster door de raadsman niet nader bevraagd over de inhoud van haar verklaringen en de door haar gestelde seksuele handelingen die zij heeft moeten ondergaan, maar heeft zij desgevraagd wel verklaard dat zij tijdens het informatieve gesprek en op 16 december 2022 naar waarheid heeft verklaard.
Daar waar op detailniveau verschillen tussen haar verklaring tijdens het informatieve gesprek en haar verklaring op 16 december 2022 bestaan, overweegt het hof dat die niet afdoen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen nu de aangeefster daar een uitleg voor heeft gegeven: zij heeft wat er is gebeurd ‘weggeblokt’ en geprobeerd het achter zich te laten. Daarbij raken de inconsistenties waarop de raadsman heeft gewezen niet aan de kern van het verwijt. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De verklaringen van de aangeefster worden bovendien ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek en de bewijskracht daarvan, zoals die zijn opgenomen in het herzien rapport van 12 oktober 2023. De locaties waar DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte - te weten de binnenkant van de linker- en rechtercup van de BH van de aangeefster en de voorzijde van de binnenkant van de string van de aangeefster - passen bij de verklaring van de aangeefster. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de Y-chromosomale hit weinig bewijswaarde heeft, overweegt het hof dat niet valt in te zien waarom hier minder bewijskracht aan moet worden toegekend. Dit te meer nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geen familie in Nederland heeft, zodat van de mogelijkheid van een andere dader met een verwantschap in de directe mannelijke lijn niet is gebleken.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen, afgelegd door de getuige [getuige 1] behoeft geen bespreking, omdat het hof deze verklaringen niet tot het bewijs zal bezigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het benoemen van een deskundige op het gebied van de rechtspsychologie die zich kan uitlaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, indien het hof deze verklaringen betrouwbaar acht en deze tot het bewijs bezigt.
Het hof is van oordeel dat het noodzaakscriterium van toepassing is, aangezien het gaat om een deskundigenverzoek, en hanteert dit criterium dan ook als maatstaf. Het uitgangspunt is dat de selectie en waardering van het bewijs volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorbehouden aan de feitenrechter. Dit geldt dus ook voor oordelen over de (on)betrouwbaarheid van bepaald bewijsmateriaal. Daarbij is de rechter niet verplicht om zich over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal door een deskundige te laten voorlichten. Dit is onlangs nog bevestigd in de conclusie van de advocaat—generaal bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2024:398, en in het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:902. Het hof ziet, gelet op hetgeen hij hiervoor heeft overwogen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, geen noodzaak tot het benoemen van een rechtspsycholoog om de verklaringen van de aangeefster nader te toetsen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: