ECLI:NL:GHDHA:2025:2391

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
200.336.955/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de veroordeling van een werkgever tot toelating van een werknemer tot werkzaamheden en de vraag van verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een werkgever, aangeduid als [appellante], en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werkgever was eerder door de kantonrechter veroordeeld om de werknemer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, namelijk schoonmaakwerkzaamheden bij een inlener. De werkgever heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij aan deze veroordeling heeft voldaan en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet meer kon terugkeren naar de inlener, en dat de werkgever andere werkzaamheden mocht aanbieden. Het hof concludeert dat de werkgever aan de veroordeling heeft voldaan en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de werknemer af. Tevens wordt de werknemer veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep en de eerste aanleg, die zijn begroot op € 3.068,37. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van partijen en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof: 200.336.955/02
Zaaknummer rechtbank: 10470518 RL EXPL 23-6996
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 14 november 2025
Zitting hebben mr. G.B. Plomp, voorzitter, mr. R.S. van Coevorden en mr. J.S. Honée, leden,
bijgestaan door de griffier mr. T.S. Thiessen,
in de zaak van:
[appellante] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. de Boorder, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen:
[naam 1] en [naam 2] in hun hoedanigheid van maten van de maatschap [maatschap] en in hun hoedanigheid van bewindvoerders over de goederen die (zullen) toebehoren aan [geïntimeerde],
gevestigd in Delft,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Pieterse, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde].
Partijen zijn op de mondelinge behandeling verschenen en hebben hun standpunten toegelicht, gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van het hof beantwoord. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Daarna heeft het hof de zitting geschorst voor overleg in raadkamer. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft het hof met toepassing van artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de hierna volgende mondelinge uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1
Het hof moet de vraag beantwoorden of [appellante] dwangsommen heeft verbeurd en zo ja, of het totaal van de verbeurde dwangsommen € 5.000,00 bedraagt.
1.2
Of [appellante] dwangsommen heeft verbeurd moet worden beoordeeld aan de hand van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021. Met die beschikking heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om [geïntimeerde] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden. De overeengekomen werkzaamheden waren schoonmaakwerkzaamheden intern bij een opdrachtgever van [appellante] (de inlener).
1.3
De veroordeling van de kantonrechter in de beschikking van 26 mei 2021 moet worden gelezen in het licht van de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Dat betekent dat, zoals de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep ook heeft geoordeeld, [geïntimeerde] in beginsel moest terugkeren in haar oude functie, te weten schoonmaakwerkzaamheden bij de inlener, en dat alleen andere werkzaamheden mochten worden aangeboden als dat echt niet anders kon. In de beschikking van 26 mei 2021 staat ook vermeld dat indien daadwerkelijk blijkt dat [geïntimeerde] niet kan terugkeren naar de inlener, [appellante] ervoor moet zorgen dat [geïntimeerde] andere werkzaamheden kan uitvoeren (rov. 5.3 van de beschikking).
1.4
Volgens het hof staat voldoende vast dat [geïntimeerde] niet meer kon terugkeren in haar werkzaamheden bij de inlener. [appellante] heeft met de verwijzing naar de e-mail van de inlener van 8 juni 2021 voldoende onderbouwd dat de inlener [geïntimeerde] niet meer als schoonmaker wilde hebben en dat hij blij was dat [appellante] een andere collega beschikbaar had gevonden. Dat betekent dat [appellante] [geïntimeerde] andere werkzaamheden mocht laten uitvoeren. Onder die omstandigheden waren de werkzaamheden die [appellante] heeft aangeboden, namelijk het schoonmaken van auto’s, passend en had [geïntimeerde] die werkzaamheden moeten accepteren. Daarbij betrekt het hof dat [appellante] een autopoetsbedrijf is en geen schoonmaakbedrijf. Dat betekent dat [appellante] aan de veroordeling uit de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021 heeft voldaan en dat zij dus geen dwangsommen heeft verbeurd.
1.5
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep en de eerste aanleg. Die kosten worden als volgt begroot:
Kosten eerste aanleg € 264,-
Dagvaardingskosten € 112,37
Griffierecht € 798,-
Salaris advocaat € 1.716,- (2 punten x tarief I)
Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.068,37

2.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 november 2023;
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] begroot op € 3.068,37;
- bepaalt dat als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,00 bij uitblijven van betaling;
- verklaart dit arrest wat de betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. G.B. Plomp, mr. R.S. van Coevorden en mr. J.S. Honée. Het arrest is op 14 november 2025 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van partijen en van de griffier.
Dit proces-verbaal van deze uitspraak is op 18 november 2025 ondertekend door de voorzitter.
WAARVAN PROCES-VERBAAL