ECLI:NL:GHDHA:2025:2516

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.360.262/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen raadsheren in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker, [X], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren in een belastingzaak tegen de invorderingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW). De mondelinge behandeling was gepland op 14 oktober 2025, maar verzoeker vroeg om uitstel in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad. Dit verzoek om uitstel werd door de raadsheren geweigerd, wat leidde tot het wrakingsverzoek van verzoeker op 13 oktober 2025. De raadsheren hebben aangegeven niet te berusten in de wraking en hebben een wrakingsverbod voorgesteld aan de wrakingskamer, gezien het feit dat verzoeker eerder al een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat was afgewezen.

De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking van de raadsheren afgewezen, omdat de weigering om de mondelinge behandeling uit te stellen geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer oordeelt dat de raadsheren vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft geen overtuigende gronden aangedragen die wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid. Bovendien heeft de wrakingskamer het nieuwe wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de wrakingskamer, mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, buiten behandeling gelaten wegens evident misbruik van procesrecht.

De wrakingskamer heeft besloten dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen, omdat verzoeker reeds eerder op dezelfde gronden heeft geprobeerd de raadsheren te wraken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer wrakingszaak : 200.360.262/01
Nummer hoofdzaak : BK-24/653
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de wrakingskamer) van 27 oktober 2025.
Inzake het schriftelijke verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met de genoemd nummer van:

[X] ,

wonende in [Z] ,
verzoeker.
Het wrakingsverzoek is gericht tegen de behandelend raadsheren (rechters in hoger beroep) in de hoofdzaak mr. M.J.M. van der Weijden, mr. C.T.P.M. Zandhuis en mr. R.A. Bosman (hierna: de raadsheren).

Het geding

1. De procedure waarin verzoeker het verzoek om wraking (hierna: wrakingsverzoek) heeft gedaan (hierna: de hoofdzaak) betreft een belastingzaak van verzoeker tegen de invorderingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW). De mondelinge behandeling in de hoofdzaak ten overstaan van de raadsheren was bepaald op 14 oktober 2025.
2. Verzoeker heeft uitstel van deze mondelinge behandeling gevraagd in afwachting van een – volgens verzoeker voor de hoofdzaak relevante – beslissing van de Hoge Raad (hierna: HR). De raadsheren hebben het gevraagde uitstel bij bericht van 2 oktober 2025 geweigerd. Zij hebben daarbij aan verzoeker meegedeeld :
“Uw verzoek om uitstel c.q. aanhouding tot de Hoge Raad arrest heeft gewezen in een door u genoemde zaak zal ter zitting worden behandeld.”
3. Verzoeker heeft hierna een wrakingsverzoek tegen de raadsheren ingediend. Dit verzoek is op 13 oktober 2025 ingekomen bij het hof. De raadsheren hebben een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven en laten weten dat zij niet berusten in de wraking en niet gehoord wensen te worden. Tevens hebben zij de wrakingskamer in overweging gegeven om aan verzoeker in de hoofdzaak een wrakingsverbod op te leggen, gelet op het herhaalde wrakingsverzoek in dezelfde procedure (en op dezelfde gronden), welk eerdere wrakingsverzoek is afgewezen bij beslissing van 26 juni 2025.
4. De wrakingskamer heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vervolgens bepaald op 22 oktober 2025 om 13.30 uur.
5. Op 22 oktober 2025 om 13.22 uur heeft het secretariaat van de wrakingskamer per e-mail een nieuw wrakingsverzoek van verzoeker ontvangen. Dit was gericht tegen de voorzitter van de huidige wrakingskamer de raadsheer mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville. Dit nieuwe wrakingsverzoek is om 13.28 uur doorgemaild naar de huidige wrakingskamer.
6. Op 22 oktober 2025 bleek na uitroeping van de mondelinge behandeling dat, ondanks behoorlijke oproeping voor deze zitting, niemand was verschenen.

Beoordeling van het nieuwe wrakingsverzoek, gericht tegen de voorzittermr. M.A.F. Tan-de Sonnaville

7. Verzoeker heeft mr. Tan-de Sonnaville gewraakt, kort samengevat, wegens haar betrokkenheid bij een civiel arrest uit 2011 waarbij zij de kernwaarden van de rechtspraak zou hebben geschonden.
8. De wrakingskamer laat dit verzoek tot wraking buiten behandeling, nu het een verzoek tot wraking van een van de leden van de wrakingskamer betreft en sprake is van evident misbruik (artikel 4 lid 3 in verbinding met lid 2, aanhef en onder i. van het wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag).

Beoordeling van het wrakingsverzoek, gericht tegen de raadsheren

9. Verzoeker heeft, kort en zakelijk weergegeven, aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de weigering van de raadsheren om de mondelinge behandeling in de hoofdzaak aan te houden totdat de HR heeft beslist, in strijd komt met diverse verdragsrechten en de jurisprudentie van het EHRM, de HR en de RvSt. Hij kan nu immers niet voldoen aan het verzoek van de belastingkamer om uiterlijk 10 dagen vóór de mondelinge behandeling stukken over te leggen. De uitspraak van de HR is er nog niet. Gelet op dit alles is sprake van schending van het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak, aldus verzoeker.
10. De wrakingskamer overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, lid 1, Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
11. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).
12. De wrakingsgronden van verzoeker komen in de kern erop neer dat de raadsheren ten onrechte de mondelinge behandeling niet hebben uitgesteld in afwachting van de uitspraak van de HR.
13 Voor processuele beslissingen, zoals het weigeren van een verzoek om uitstel geldt dat zij geen grond kunnen opleveren voor wraking. De wrakingskamer komt namelijk geen oordeel toe over de juistheid van de procedurele beslissingen van de raadsheren in de hoofdzaak. Dat oordeel is voorbehouden aan de behandelend raadsheren. Slechts indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Laatstbedoeld geval doet zich niet voor.
14 Sterker nog, de raadsheren hebben nog geen beslissing genomen over het verzoek om te wachten op de uitspraak van de HR. Zij hebben immers schriftelijk expliciet aan verzoeker laten weten dat zij deze kwestie
‘ter zitting zouden behandelen’. Van schending van verdragsregels, dan wel jurisprudentie van het EHRM, de HR en de RvSt, is reeds hierom geen sprake. Feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden zijn kortom niet gebleken.
15. Het voorgaande brengt mee dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

Wrakingsverbod

16. De wrakingskamer ziet aanleiding om te bepalen dat volgende wrakingsverzoeken van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen wegens misbruik (artikel 8:18 lid 4 Awb). Verzoeker heeft bij het hof immers al tweemaal in deze zaak op dezelfde gronden (namelijk omdat aanhouding van een zitting was geweigerd), overigens tevergeefs, de behandelend raadsheren gewraakt. Dit geeft geen pas en levert misbruik op.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • laat het verzoek tot wraking van mr Tan-de Sonnaville buiten behandeling;
  • wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
  • bepaalt dat volgende verzoeken tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, aan de raadsheren wier wraking is verzocht, alsmede aan de invorderingsambtenaar van het SVHW.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, mr. J.W. van den Hurk en mr. J.W. Frieling, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.S.K.L. Tjon. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025.
De griffier de voorzitter