ECLI:NL:GHDHA:2025:2585

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
200.339.389/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijslevering en verlenging tijdelijke arbeidsovereenkomst in de context van de CAO VO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs (CVO) over de verlenging van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Den Haag, dat op 16 december 2025 uitspraak deed. De kern van het geschil betreft de vraag of de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] voor bepaalde tijd geldig was, in het licht van artikel 9.2 van de CAO VO, dat spreekt over een 'bijzonder geval'.

De procedure begon met een tussenbeschikking op 1 maart 2022, waarin CVO werd opgedragen bewijs te leveren. In de daaropvolgende maanden zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van CVO en [verzoeker] zelf. De getuigenverklaringen gaven inzicht in de unieke situatie van [verzoeker] en de tijdelijke aard van zijn functie als Beleidsmedewerker. CVO stelde dat de arbeidsovereenkomst was aangegaan bij wijze van proef, met uitzicht op een vast dienstverband, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was bewezen.

Het hof concludeerde dat de bewijslevering niet had aangetoond dat er sprake was van een 'bijzonder geval' dat de verlenging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De argumenten van CVO werden verworpen, en het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter. [verzoeker] werd veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, terwijl CVO in de kosten van het incidenteel hoger beroep werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering bij de verlenging van tijdelijke arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer : 200.339.389/01
Zaaknummer rechtbank : 10729213 VZ VERZ 23-9195

beschikking van 16 december 2025

inzake

[verzoeker] ,

wonend in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep, verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S. Bocu, kantoorhoudend in Tilburg,
tegen:

Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en omgeving,

gevestigd in Rotterdam,
verweerster in principaal hoger beroep, verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: CVO,
advocaat: mr. A. Klaassen, kantoorhoudend in Barneveld.

Verder verloop van het hoger beroep

Bij tussenbeschikking van 1 maart 2022 is CVO in de gelegenheid bewijs te leveren.
Op 9 januari 2025 heeft CVO bij akte producties overgelegd.
Op 20 januari 2025 en 12 mei 2025 zijn achtereenvolgens de volgende getuigen gehoord:
 [getuige 1] , directeur middelbare school, in dienst van CVO
(hierna: [getuige 1] );
 [getuige 2] , HR-adviseur, in dienst van CVO (hierna: [getuige 2] );
 [getuige 3] , afdelingshoofd VWO-bovenbouw Melanchthon Schiebroek, in dienst van CVO (hierna: [getuige 3] );
 [getuige 4] , afdelingshoofd onderbouw Melanchthon Schiebroek, in dienst van CVO (hierna: [getuige 4] );
 [verzoeker] , partij in deze procedure (hierna: [verzoeker] );
 [getuige 5] , managementassistente en verzuimcoördinator, in dienst van CVO en echtgenote van [verzoeker] (hierna: [getuige 5] ).
4. Met het horen van deze getuigen is de bewijslevering in deze zaak tot een einde gekomen.
5. Partijen hebben memories na enquête ingediend. [verzoeker] heeft daarbij producties overgelegd.

Verdere beoordeling van het incidenteel hoger beroep

Het bewijsthema

6. Het gaat er om of sprake is van een
“bijzondere geval”in de zin van art. 9.2 van de CAO VO. Daarvoor is in dit geding nodig dat (a) de arbeidsovereenkomst van
[verzoeker] is aangegaan bij wijze van proef, met uitzicht op een vast dienstverband, in de functie van Hoofd Bedrijfsvoering en (b) dat CVO kan uitleggen waarom zij ervoor kiest de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen en dus (nog) geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden (zie r.o. 40 van de tussenbeschikking).
7. De bewijslevering ziet op de voorstelling van zaken die CVO ter zake heeft gegeven (r.o. 42.1 tot en met 42.5 van de tussenbeschikking), met de kanttekening dat ook bewezen moet worden dat een en ander zich voordeed voor de brief van 11 april 2022, waarin CVO de verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft aangekondigd.
8. Deze voorstelling van zaken door CVO was als volgt.
8.1
De situatie van [verzoeker] was uniek en de door hem vervulde functie naar zijn aard tijdelijk. Er was door het vertrek van twee medewerkers die invulling gaven aan de functie van directeur bedrijfsvoering, een acuut probleem.
8.2
[verzoeker] is in 2021 benoemd in een ad hoc functie (Beleidsmedewerker
schaal 12), een functie die eerder niet bestond. Hangende de werving en definitieve benoeming van een Hoofd Bedrijfsvoering was het de bedoeling dat [verzoeker] afgebakende taken (ter waarneming tijdens de vacatie van een directielid Bedrijfsvoering) zou uitvoeren met een bijzonder mandaat van de directeur voor enkele directietaken. Deze functie van Beleidsmedewerker schaal 12 zou ophouden te bestaan zodra de vacature Hoofd Bedrijfsvoering was vervuld.
8.3
[verzoeker] was hiermee volledig bekend.
8.4
CVO zag potentie in [verzoeker] voor deze functie van Hoofd Bedrijfsvoering, maar hij had het nog niet volledig laten zien. Het functioneren van [verzoeker] kwam op diverse onderdelen nog onvoldoende uit de verf en hij moest daarin nog concrete stappen zetten. Er waren ook klachten en incidenten geweest met teamleden die vastliepen op bejegening en stijl van leidinggeven van [verzoeker] .
8.5
Er is door CVO begeleiding (coaching on the job via mevrouw [betrokkene 1] ) en externe coaching ingezet, die ook in het schooljaar 1 augustus 2022-
1 augustus 2023 doorliep en zijn beslag diende te krijgen.
Het bewijs is niet geleverd
9. Naar het oordeel van het hof is dit bewijs niet geleverd. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
9.1.
Uit de getuigenverklaringen en de stukken blijkt dat de situatie van [verzoeker] uniek was en dat de door hem vervulde functie van Beleidsmedewerker
schaal 12 naar zijn aard tijdelijk was. Die functie bestond eerder niet. Er is in overleg met de HR-adviseur [getuige 2] gezocht naar een functie voor [verzoeker] met een passende inschaling.
9.2.
Anders dan CVO heeft aangevoerd, is niet komen vast te staan dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [verzoeker] is benoemd om hangende de werving en definitieve benoeming van een Hoofd Bedrijfsvoering afgebakende taken (ter waarneming tijdens de vacatie van een directielid Bedrijfsvoering) uit te voeren. Het hof begrijpt de waarneming zo dat deze ziet op de functie van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 3] , die volgens [getuige 1] elk voor de helft waren belast met de taken die hoorden bij
“directietaken/bedrijfsvoering”. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat
[verzoeker] gaandeweg en ad hoc een deel van de taken van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] heeft opgepakt, omdat door hun vertrek een acuut probleem voor CVO was ontstaan. Op dit punt is van belang dat ten aanzien van [betrokkene 3] bij de verlenging niet al duidelijk was dat hij definitief zou uitvallen. [verzoeker] heeft verklaard dat hij de ICT- taken van [betrokkene 3] , die arbeidsongeschikt was uitgevallen, heeft overgenomen, maar dat [betrokkene 3] deze weer vanaf in ieder geval januari 2022 zelf heeft vervuld nadat hij was gere-integreerd. Dat toen, of uiterlijk 11 april 2022 al duidelijk was dat [betrokkene 3] zou vertrekken of dat er een aanzienlijke kans was dat hij opnieuw langdurig zou uitvallen, is gesteld noch gebleken. Van afgebakende taken bij de verlenging was om die reden geen sprake. Het feit dat toen de functie van Hoofd Bedrijfsvoering werd ingevuld de overgenomen taken voor [verzoeker] vervielen, omdat deze gingen behoren bij de functie van het Hoofd Bedrijfsvoering, maakt dit niet anders. Het vervallen van deze takenverklaart waarom [verzoeker] toen heeft gezegd
“en nu is het dus voorbij”. Meer betekenis kan aan deze uitlating van [verzoeker] niet worden toegekend.
9.3.
Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat er bij de verlenging duidelijk afgebakende taken in beeld zouden zijn geweest, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een
“bijzonder geval”en dat het vervullen van dit takenpakket
“bij wijze van proef”was voor de functie van Hoofd Bedrijfsvoering. Dat is niet komen vast te staan, om de volgende redenen.
- Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat er in 2021 vanwege het uitvallen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een acuut groot gat viel in de uitvoerende bedrijfstaken. Dat was voor de school een groot probleem, omdat er niet zomaar iemand te vinden was die deze taken kon invullen. Vanwege de financiële achtergrond van [verzoeker] is [getuige 1] met hem in gesprek gegaan. [verzoeker] had geen ervaring in het onderwijs, maar zag wel kans om invulling te geven aan de opengevallen taken. Na een gesprek met [verzoeker] kwam [getuige 1] tot de conclusie dat het goed zou zijn dat [verzoeker] op tijdelijke basis de bedrijfsvoering zou gaan doen. [getuige 1] heeft medio 2021 tegen [verzoeker] gezegd dat de functie van hoofd bedrijfsvoering (te zijner tijd) wel iets voor hem zou zijn, maar heeft de formele aspecten daarvan, zoals de sollicitatieprocedure, toen nog niet met hem besproken. Bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] , heeft [getuige 1] wel met hem besproken dat de functie van hoofd bedrijfsvoering in het schooljaar 2022/2023 zou worden opengesteld en dat [verzoeker] daarop kon solliciteren. Uit deze getuigenverklaring volgt dat [verzoeker] in 2021 een contract voor bepaalde tijd is aangeboden om een acuut probleem op te lossen dat was ontstaan door het uitvallen van twee collega’s. Er volgt niet uit dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij wijze van proef met het uitzicht op een vast dienstverband.
- [getuige 1] heeft verklaard dat zij bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst tegen [verzoeker] had gezegd:
“Je komt mogelijk in aanmerking voor hoofd bedrijfsvoering”en dat hij wist dat als deze functie zou worden vervuld, de functie van beleidsmedewerker niet kon blijven bestaan. Ook als deze verklaring juist is – wat [verzoeker] betwist – kan daaruit niet worden afgeleid dat het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in 2021
“bij wijze van proef”was en dat er zich in 2022 bijzondere omstandigheden voordeden op grond waarvan de overeenkomst met twaalf maanden moest worden verlengd. Noch uit de verklaring van [getuige 1] , noch uit andere getuigenverklaringen of stukkenvolgt welke bijzondere omstandigheden zich ten tijde van de verlenging voordeden en waarom die ertoe hebben geleid dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met twaalf maanden moest worden verlengd. Op dit punt is verder van belang dat niet door CVO toegelicht is hoe een proef zich verdraagt met de feitelijke gang van zaken, namelijk dat [verzoeker] heeft moeten solliciteren op die functie, naast andere kandidaten. Een proefperiode lijkt immers te impliceren dat bij gebleken geschiktheid – anders gezegd: geslaagd voor de proef – aanstelling in de functie van Hoofd Bedrijfsvoering zou plaatsvinden.
10. Bij deze stand van zaken is niet relevant of [verzoeker] geschikt was voor de functie van Hoofd Bedrijfsvoering.
Slotsom incidenteel hoger beroep
11. De slotsom is dat ook het incidenteel hoger beroep faalt.
Slotsom en proceskosten
12. Uit het voorgaande volgt dat zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep faalt. De beschikking van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [verzoeker] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeel in de kosten van het principaal hoger beroep. CVO [...] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeel in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
12. De kosten van het principaal hoger beroep bedragen € 798,-- aan griffierecht en
€ 2.428,-- aan kosten advocaat (2 punten, tarief II). Daar komt een bedrag van € 178,--aan nakosten bij. Dat is in totaal € 3.404,--.
14. De kosten van het incidenteel hoger beroep bedragen afgerond aan kosten advocaat
€1821,-- (3 punten, tarief II x 0,5) en nakosten van € 178,--, dus in totaal een bedrag van € 1.999,--.

Beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
  • bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, aan de zijde van CVO tot op heden begroot op € 3404,--;
  • bepaalt dat als [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak in incidenteel hoger beroep heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, [verzoeker] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--;
  • veroordeelt CVO in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.999,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als CVO deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als CVO niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak in incidenteel hoger beroep heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, CVO de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van
  • wijst de overige verzoeken van partijen af;
  • verklaart deze beschikking arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, C.A. Joustra en
A.J.P. van Beurden en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.