ECLI:NL:GHDHA:2025:2658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
200.319.234/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake deskundigenbenoeming en bewijsvoering in fraudeonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2025 een tussenarrest uitgesproken in hoger beroep. De zaak betreft een vennootschap onder firma, aangeduid als [V.O.F.], die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak. Het hof had eerder, op 25 maart 2025, een tussenarrest uitgesproken waarin het partijen de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige in verband met een fraudeonderzoek. De deskundige, Horlings, heeft echter aangegeven niet bereid te zijn om op te treden, omdat hij van mening is dat er altijd een mogelijkheid van manipulatie van de database met verkoopgegevens bestaat. Het hof heeft partijen vervolgens de kans gegeven om te reageren op deze bevindingen, maar [V.O.F.] heeft niet inhoudelijk gereageerd op de conclusies van Horlings. Hierdoor strandt de vordering van [V.O.F.], omdat het hof de bevindingen van Horlings als onbestreden beschouwt. Het hof heeft de grieven van [V.O.F.] afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij [V.O.F.] in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld. De proceskosten zijn begroot op € 5.114,-, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig aan de kostenveroordeling wordt voldaan. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
zaaknummer : 200.319.234/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: 9449614 RL EXPL 21-15607
arrest van 16 december 2025
inzake
de vennootschap onder firma [V.O.F.],
gevestigd te [woonplaats 1],
appellante,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag.
Partijen worden hierna [V.O.F.] en [verweerster] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof een tussenarrest uitgesproken op 25 maart 2025. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest.
Bij dat tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling (eerst [V.O.F.], daarna [verweerster]).
Nadat aanvankelijk ten aanzien van de door [V.O.F.] te nemen akte de rolbeslissing was gegeven ‘akte niet genomen, verval van recht’ en (vervolgens) [verweerster] op de rol van 3 juni 2025 een akte uitlaten partijen (met productie) had genomen, heeft het hof deze rolbeslissing gecorrigeerd en [V.O.F.] alsnog gelegenheid gegeven een akte te nemen.
[V.O.F.] heeft op de rol van 19 augustus 2025 een akte na tussenarrest genomen. Op de rol van 16 september 2025 heeft [verweerster] een akte uitlaten partijen genomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof verwijst naar de inhoud van het tussenarrest van 25 maart 2025. Het hof heeft partijen daarbij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de voortgang van de procedure in verband met het bericht van Horlings van 12 maart 2025.
2.2.
Zoals hiervoor onder 1 vermeld, hebben partijen van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.3.
Het hof overweegt als volgt.
2.4.
Een van de vragen waarover het hof door een deskundige wenste te worden voorgelicht, was de vraag of het kassasysteem achteraf, na invoering van de verkoopgegevens, te manipuleren is. Aan deze vraagstelling had het hof toegevoegd “Indien dat het geval is, kunt u het overige onderzoek opschorten en uw rapport voorlopig beperken tot dit punt”. Het hof had ook overwogen dat het de te benoemen deskundige zou vrijstaan een derde in te schakelen als de deskundige een deel van het onderzoek niet zelf zou kunnen verrichten, bijvoorbeeld als het nodig zou blijken het kassysteem aan een technisch onderzoek te onderwerpen.
2.5.
Het hof heeft een en ander geformuleerd in zijn tussenarrest van 4 juni 2024 en partijen daarbij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de voorlopig geformuleerde vraagstelling. Partijen hebben in hun vervolgens genomen aktes geen opmerkingen gemaakt die in dit verband van belang zijn.
2.6.
Zoals overwogen in het tussenarrest van 25 maart 2025, heeft het hof Horlings gevraagd of deze bereid was om als deskundige in deze zaak te worden benoemd. In dat tussenarrest heeft het hof de reactie van Horlings weergegeven.
2.7.
Horlings heeft zich verstaan met een geregistreerd IT-Auditor RE CISSP. De reactie van Horlings op dit punt mondt uit in de volgende conclusie:
De IT-Auditor geeft aan dat er dus nimmer een antwoord op de sub-vraag over manipulatie kan worden verkregen. Er zal altijd een mogelijkheid bestaan waarbij de waarschijnlijkheid hoog of laag is afhankelijk van de aangetroffen situatie.
Horlings heeft daaraan toegevoegd:
Ik ben niet bereid op te treden als deskundige nu ik op voorhand ervan overtuigd ben, mede op basis van de mening van de door mij geraadpleegde IT-Auditor dat er immer sprake kan zijn van manipulatie in de database waarin de verkoopgegevens zijn opgeslagen.
2.8.
Als gezegd, heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich in verband met het bericht van Horlings uit te laten over de verdere voortgang van de procedure. [V.O.F.] heeft vervolgens in haar akte laten weten dat wat haar betreft er naar een andere deskundige gezocht dient te worden die de opdracht wel kan uitvoeren.
2.9.
Het belang dat wordt vastgesteld dat de gegevens waarop [V.O.F.] haar vordering heeft gebaseerd, betrouwbaar zijn, is evident. Zoals besloten ligt in het tussenarrest van 4 juni 2024, kan tegenover het verweer van [verweerster] het bewijs daarvan niet worden aangenomen op basis van de stukken. Het is juist [V.O.F.] die een en andermaal heeft aangedrongen op de inschakeling van een door de rechter benoemde deskundige. Het hof verstaat het bewijsaanbod van [V.O.F.] bij memorie van grieven ook in die zin. Ook ter zitting in hoger beroep is namens [V.O.F.] het voorstel gedaan een IT-deskundige aan te wijzen om de mogelijkheid van manipulatie van het kassasysteem uit te sluiten. Ten slotte doet [V.O.F.] ook in haar laatste akte het voorstel tot een deskundigenonderzoek.
2.10.
[V.O.F.] gaat echter met geen woord inhoudelijk in op de bevindingen van Horlings, die in hoge mate gegrond zijn op de opinie van een IT-deskundige. Wanneer [V.O.F.] het niet eens zou zijn met de bevindingen van Horlings, had het op haar weg gelegen om dit toe te lichten. Dat heeft [V.O.F.] niet gedaan. [V.O.F.] heeft evenmin toegelicht dat (en waarom) aan de bevindingen van Horlings voorbij moet worden gegaan. Het hof gaat daarom uit van de (onbestreden) bevindingen van Horlings, naar de kern genomen inhoudend dat een kassasysteem altijd te manipuleren is. Dat brengt mee dat de stelling van [V.O.F.], dat het [verweerster] was die heeft gefraudeerd, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Hiermee strandt haar vordering.
2.11.
Het hof overweegt ten overvloede dat het in het bewijsaanbod van [V.O.F.] bij memorie van grieven niet een aanbod leest tot het leveren van bewijs door middel van getuigen. Zij heeft kennelijk ook geen aanleiding gezien in haar laatste akte zodanig bewijs aan te bieden. Het hof ziet evenmin aanleiding ambtshalve een bewijsopdracht te geven.
2.12.
Hierop stuiten de grieven af, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [V.O.F.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
2.13.
De proceskosten in hoger beroep worden begroot op:
griffierecht € 343,-
salaris advocaat € 4.593,- (3 punten × tarief III)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.114,-.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [V.O.F.] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [verweerster] op € 5.114,-, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest aan deze kostenveroordeling is voldaan;
bepaalt dat als [V.O.F.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [V.O.F.] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, R.G.C. Veneman en W.H.A.C.M Bouwens en is door de rolraadsheer uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.