ECLI:NL:GHDHA:2025:2659

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
200.357.459/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand aan boord van zeeschip Fremantle Highway en verzoek tot tussenkomst door ladingbelanghebbenden

Op 25 juli 2023 brak er brand uit aan boord van het zeeschip Fremantle Highway, dat zich ongeveer 22 km ten noorden van Ameland bevond. Bij de brand kwam een bemanningslid om het leven en raakten meerdere bemanningsleden gewond. De lading bestond uit voertuigen, waaronder elektrische BMW's. De eigenaren van het schip (Owners) en andere ladingbelanghebbenden houden BMW c.s. aansprakelijk voor de schade, stellende dat de brand is ontstaan in een of meer van de BMW's. De rechtbank in Rotterdam wees het verzoek van de ladingbelanghebbenden om tussen te komen in de procedure af, waarop zij in hoger beroep gingen. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de ladingbelanghebbenden voldoende belang hebben bij de tussenkomst, omdat hun vordering verband houdt met dezelfde schade-incident en zij betrokken willen zijn bij het bewijs en de waarheidsvinding. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering tot tussenkomst toe, waarbij het de zaak terugverwees naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten werden gecompenseerd tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.357.459/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/690506 / HA ZA 24-1089
Arrest van 2 december 2025
in het incident tot tussenkomst,
opgeworpen door:
1a.
STANDARD INSURANCE SDN BHD,
gevestigd althans kantoorhoudend in Kiulap, Negara Brunei Darussalam,
1b.
JATI TRANSPORT SDN BHD,
gevestigd althans kantoorhoudend in Gadong, Negara Brunei Darussalam,
2a.
PRUDENTIAL GUARANTEE AND ASSURANCE INC.,
gevestigd althans kantoorhoudend in Makati Stad, Filipijnen,
2b.
AUTOEXTREME PERFORMANCE INC.,
gevestigd althans kantoorhoudend in Mandaluyong Stad, Filipijnen,
3a.
TOKIO MARINE & NICHIDO FIRE INSURANCE CO LTD,
gevestigd althans kantoorhoudend in Tokio, Japan,
3b.
TADANO LTD,
gevestigd althans kantoorhoudend in Kagawa, Japan,
4a.
LAMPE & SCHWARZE KG,
gevestigd althans kantoorhoudend in Bremen, Duitsland,
4b.
BALOISE SACHVERSICHERUNG AG DEUTSCHLAND (voorheen BASLER SACHVERCHICHERUNGS AG),
gevestigd althans kantoorhoudend in Bad Homburg v.d. Höhe, Duitsland,
4c.
ERGO VERSICHERUNG AG,
gevestigd althans kantoorhoudend in Düsseldorf, Duitsland,
4d.
HDI GLOBAL SE (voorheen HDI-GERLING INDUSTRIE VERSICHERUNG AG),
gevestigd althans kantoorhoudend in Hannover, Duitsland,
4e
NÜRNBERGER ALLGEMEINE VERSICHERUNGS AG,
gevestigd althans kantoorhoudend in Nürnberg, Duitsland,
4f.
DAIICHI TOYO CO LTD,
gevestigd althans kantoorhoudend in Okayama, Japan
5.
PT EUROKARS ARTHA UTAMA,
gevestigd althans kantoorhoudend in Jakarta Selatan, Indonesië,
appellanten in het incident, hierna samen te noemen: Ladingbelanghebbenden,
advocaat: mr. V.R. Pool, kantoorhoudend in Rotterdam,
in de zaak van

1.HIGAKI SANGYO KAISHA LTD,

gevestigd in Imabari, Ehime, Japan,
2.
LUSTER MARITIME S.A.,
gevestigd in Panama City, Panama,
3.
SOMPO JAPAN INSURANCE INC.,
gevestigd in Tokio, Japan,
4. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
TOKIO MARINE & NICHIDO FIRE INSURANCE CO. LTD,
gevestigd in Tokio, Japan,
5.
MITSUI SUMITOMO INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd in Tokio, Japan,
6.
THE JAPAN SHIP OWNERS’ MUTUAL PROTECTION & INDEMNITY ASSOCIATION,
gevestigd in Tokio, Japan,
eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident, hierna samen te noemen: Owners,
advocaat: mr. J. Blussé van Oud-Alblas, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.BAYERISCHE MOTOREN WERKE AG,

gevestigd in München, Duitsland,
2.
BMW (UK) MANUFACTURING LTD,
gevestigd in Farnborough, Hampshire, Verenigd Koninkrijk,
3.
ROLLS-ROYCE MOTOR CARS LTD,
gevestigd in Farnborough, Hampshire, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden in de hoofdzaak, verweersters in het incident, hierna samen: BMW c.s.,
advocaat: mr. P.P.M. van Kippersluis, kantoorhoudend in Den Haag.

1.De zaak in het kort

Op 25 juli 2023 is brand uitgebroken aan boord van het zeeschip Fremantle Highway, een car-carrier die zich toen ongeveer 22 km ten noorden van de kust van Ameland bevond. Bij de brand kwam een bemanningslid om het leven en zijn meerdere bemanningsleden gewond geraakt. Ook ontstond schade aan schip en lading. Die lading bestond uit een groot aantal voertuigen, waaronder (elektrische) BMW’s. Stellende dat de brand is ontstaan in een of meer van die BMW’s houden Owners (de eigenaren van het schip en hun verzekeraars) en Ladingbelanghebbenden (de belanghebbenden bij andere lading dan die van BMW c.s. samen met hun verzekeraars) BMW c.s. aansprakelijk voor hun schade. Owners zijn hierover een procedure tegen BMW c.s. begonnen bij de rechtbank in Rotterdam. Dat is de bodemprocedure (hierna: de hoofdzaak). Ladingbelanghebbenden willen daarin interveniëren; zij vorderen in dit incident toestemming tot tussenkomst of voeging aan de zijde van Owners. De rechtbank besliste afwijzend. Ladingbelanghebbenden komen daarvan in hoger beroep. Owners ondersteunen hun grieven, terwijl BMW c.s. zich, net als in de eerste aanleg, verzetten tegen de interventie.

2.Het procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 17 juli 2025 (met daarin opgenomen de grieven), waarmee Ladingbelanghebbenden in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis in het incident tot interventie van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2025 (hierna veelal: het vonnis);
  • het door Ladingbelanghebbenden ingediende productieoverzicht bij dagvaarding in hoger beroep inclusief grieven van 29 juli 2025 (met producties);
  • de memorie van antwoord in het incident tot interventie van Owners, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident tot interventie van BMW c.s.
2.2
Na de laatstgenoemde memorie is arrest gevraagd.

3.De vordering in het incident en de beslissing erop van de rechtbank

3.1
Ladingbelanghebbenden hebben in de eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank (één of meer van) hen toestaat – primair – om tussen te komen in de procedure tussen Owners en BMW c.s. (de hoofdzaak) of – subsidiair – om zich daarin te voegen aan de zijde van Owners. Daarnaast vorderden zij een afschrift van het procesdossier en een proceskostenveroordeling en vroegen zij een roldatum voor het indienen van de conclusie na tussenkomst of voeging.
3.2
De rechtbank wees de vordering van Ladingbelanghebbenden af wegens het ontbreken van het vereiste belang in de zin van artikel 217 Rv. Het door Ladingbelanghebbenden gestelde belang komt neer op een onterechte vrees voor precedentwerking en voldoet daarom niet aan de eis van benadeling als bedoeld in ECLI:NL:HR:2014:768 / ECLI:NL:HR:2015:1605, aldus de rechtbank, die Ladingbelanghebbenden veroordeelde in de proceskosten aan de zijde van BMW c.s. en de kosten tussen Owners en Ladingbelanghebbenden compenseerde.
3.3
In hoger beroep vorderen Ladingbelanghebbenden vernietiging van het vonnis, toewijzing van hun vorderingen uit eerste aanleg, terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, terugbetaling door BMW c.s. van al hetgeen Ladingbelanghebbenden uit hoofde van het bestreden vonnis hebben voldaan en veroordeling van BMW c.s. en Owners in de kosten van beide instanties, de gevorderde bedragen telkens vermeerderd met wettelijke rente.

4.De beoordeling van de vordering in het incident

Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter

4.1
In het vonnis staat (3.2 slot) dat Owners en BMW c.s. het erover eens zijn dat de rechtbank in de hoofdzaak rechtsmacht heeft en bevoegd is om van de (door Owners) ingestelde vordering kennis te nemen. De rechtbank noemt hierbij de artikelen 26 Brussel Ibis -Verordening en 11 (jo. 108) Rv. Kennelijk berust de door de rechtbank genoemde eenstemmigheid op een al dan niet stilzwijgende forumkeuze. De niet bestreden (eenstemmigheid over de) bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de hoofdzaak is ook uitgangspunt in hoger beroep. Daarvan uitgaande bieden de artikelen 8 lid 2 van de Brussel Ibis-Verordening en 7 lid 2 Rv in deze zaak voldoende grond voor bevoegdheid met betrekking tot de incidentele vordering tot tussenkomst van Ladingbelanghebbenden. Die bevoegdheid, op deze door Ladingbelanghebbenden aangevoerde gronden, is trouwens niet in geschil.
Het belang van Ladingbelanghebbenden
4.2
Iedereen die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen (artikel 217 Rv). Ladingbelanghebbenden kiezen in dit geval (primair) voor tussenkomst omdat zij een eigen vordering wensen in te stellen tegen BMW c.s. Hun belang bij het (met dat doel) tussenkomen in de hoofdzaak onderbouwen zij door erop te wijzen dat hun vordering hetzelfde schade-incident betreft (de brand aan boord van het schip) en dezelfde aard en strekking heeft (vaststelling van de aansprakelijkheid van BMW c.s. voor de brand en het verhaal van de schade die erdoor is ontstaan).Volgens hen staan er nog veel feitelijke vragen open, onder meer met betrekking tot de maatregelen die tijdens het productieproces en het transport zijn genomen om een situatie als deze te voorkomen. Zij willen daarom betrokken worden bij het verkrijgen en op juiste wijze presenteren van de benodigde informatie en de beoordeling ervan, waarbij zij erop wijzen dat onaannemelijk is dat feitelijke vaststellingen in een separate procedure opnieuw volledig kunnen of zullen worden getoetst. Daarnaast noemen zij het belang van een efficiënte procesvoering (ook in het kader van nog nodige bewijsverrichtingen) en van het voorkomen van extra procedures en daarmee van tegenstrijdige beslissingen.
4.3
Het aldus toegelichte belang gaat verder dan een ongefundeerde vrees voor precedentwerking van een uitspraak in de hoofdzaak. Owners onderschrijven dat. Zij begrijpen het standpunt van Ladingbelanghebbenden aldus dat Ladingbelanghebbenden doelen op de dreiging van feitelijke en juridische benadeling in de vorm van (onomkeerbare) aantasting van de ‘integriteit van het bewijs’ en daarmee van hun rechtspositie. Het spreekt immers voor zich, aldus Owners, dat eventueel nader (destructief) onderzoek van bewijsstukken (zowel aan de zijde van Owners als van BMW c.s.) en andere voor de uitspraak noodzakelijk geachte bewijsverrichtingen zoals het horen van getuigen, naar hun aard eenmalig ‘integer’ zijn.
4.4
BMW c.s. vinden dat Owners hiermee de grieven van Ladingbelanghebbenden aanvullen, maar dat is niet zo; het is een weergave in de bewoordingen van Owners van wat Ladingbelanghebbenden hebben gesteld. Onjuist is ook de veronderstelling van BMW c.s. dat Owners bij die weergave slechts doelen op de (zich voor een groot deel nog in Nederland bevindende) restanten van de voertuigen waarin de brand is ontstaan. Owners spreken immers over bewijsstukken zowel aan de zijde van Owners als van BMW c.s. Ladingbelanghebbenden hebben in dit verband de informatie/documentatie genoemd, die zich (nog) in het domein van BMW c.s. bevindt. Opmerkelijk is trouwens dat, terwijl Ladingbelanghebbenden stellen dat bij uitvoerig brandonderzoek is vastgesteld dat de brand is ontstaan in een vervoerde BMW van BMW c.s. – wat kennelijk ook het standpunt van Owners is – BMW c.s. ervan overtuigd zijn dat de brand niet is ontstaan in door hen geproduceerde voertuigen. Deskundigenonderzoek heeft dat volgens hen aangetoond.
4.5
Vooralsnog is dan ook aannemelijk dat in de hoofdzaak de nodige bewijsverrichtingen zullen volgen, waaronder onderzoek naar allerlei feitelijke vragen, onder meer met betrekking tot het ontstaan van de brand en de rol van BMW c.s. daarbij. Ladingbelanghebbenden hebben voldoende duidelijk gemaakt dat zij er nadeel van (kunnen) ondervinden als dat onderzoek en die bewijsverrichtingen buiten hen om plaatsvinden. Los daarvan komt het praktisch en efficiënt voor dat zij – als direct belanghebbenden; de belangen van schip en lading lopen in dit opzicht gelijk op – worden betrokken bij de beoordeling van de resultaten van het feitenonderzoek en dat hun inbreng meteen wordt meegenomen bij het proces van waarheidsvinding. Op die wijze kan worden voorkomen dat onderzoeken moeten worden overgedaan, wat op zichzelf al een nadeel kan zijn.
Geen strijd met de eisen van een goede procesorde
4.6
Ondanks een aanwezig belang om tussen te komen of te voegen in de hoofdzaak kunnen de eisen van een goede procesorde aan de toewijzing van een vordering tot tussenkomst of voeging in de weg staan. Dit kan onder meer het geval zijn indien de interventie zal leiden tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak.
4.7
Volgens BMW c.s. doet dat geval zich voor, maar de argumenten die zij daarvoor aanvoeren overtuigen niet.
4.8
BMW c.s. stellen zij dat zij reputatieschade lijden door de door Owners gestarte hoofdzaak en de door Owners ingenomen stellingen en dat zij daarom belang erbij hebben dat de rechtbank zo spoedig mogelijk uitspraak doet. Zij leggen evenwel niet uit dat die reputatieschade er niet of in mindere mate zou zijn indien Ladingbelanghebbenden voor hun vordering van ruim € 30 miljoen een (of meer) nieuwe procedure(s) tegen hen beginnen. Een door hen verwachte gunstige afloop van de hoofdzaak betekent immers niet dat de Ladingbelanghebbenden geen kans meer zouden hebben in (een) door hen aan te spannen procedure(s). Meer voor de hand zou liggen dat BMW c.s. zich erop toeleggen om het verwijt van Owners én Ladingbelanghebbenden dat de brand in/door hun BMW’s is ontstaan in één procedure van tafel te krijgen.
4.9
Hetzelfde geldt (in meerdere of mindere mate) met betrekking tot alle andere door BMW c.s. aangevoerde argumenten, en dus ook voor de door hen gesuggereerde mogelijkheid dat zij ten opzichte van Ladingbelanghebbenden met aanvullende betwistingen en lastige juridische verweren kunnen komen, al dan niet ontleend aan het toepasselijke recht, en (zelfs) een (voorwaardelijke) regresactie tegen Owners zouden kunnen beginnen. Die mogelijkheid bestaat ook in door Ladingbelanghebbenden afzonderlijk aanhangig te maken procedures, die daardoor dan worden vertraagd, terwijl de kernvraag over de aansprakelijkheid van BMW c.s. voor de brand(schade) hetzelfde blijft.
4.1
Ook met betrekking tot de stelling van BMW c.s. dat Owners en Ladingbelanghebbenden zich elk op eigen deskundigen baseren, waardoor zij ook op de (bevindingen van de) deskundigen van Ladingbelanghebbenden moeten reageren, geldt dat dit niet direct als een nadeel kan worden beschouwd. BMW c.s. stellen niet dat bedoelde deskundigen (wezenlijk) verschillen over het van belang zijnde punt van de oorzaak van de brand en het voorkomen ervan, terwijl niet valt in te zien dat Owners zich niet alsnog op de bevindingen van de deskundigen van Ladingbelanghebbenden zouden mogen beroepen indien die meer in het nadeel van BMW c.s. zijn. Het gelijk meenemen van de bevindingen van die deskundigen bij de beoordeling van het aan BMW c.s. gemaakte verwijt komt daarom efficiënt voor.
4.11
Meer in het algemeen heeft te gelden dat het voorkomen van nieuwe procedures over de oorzaak van de brand en de verwijtbaarheid van BMW c.s. in dat verband voor alle betrokkenen van belang is. Het (enigszins afwijkende) argument van BMW c.s. uit de eerste aanleg, dat bij een afzonderlijke procedure door Ladingbelanghebbenden de toepasselijke dagvaardingstermijn in acht moeten worden genomen, legt (ruim een half jaar nadat Ladingbelanghebbenden hun komst hebben aangekondigd) geen gewicht (meer) in de schaal. De rechtbank kan hiermee rekening houden bij het vaststellen van de termijnen.
4.12
De conclusie is dat de eisen van een goede procesorde niet aan de tussenkomst van de Ladingbelanghebbenden in de weg staan. Een eventuele vertraging die erdoor optreedt is niet onredelijk te achten. Dit betekent dat de vordering tot tussenkomst toewijsbaar is. Een afzonderlijke bespreking van de grieven, die dat resultaat beogen, kan daarom achterwege blijven.
Afgifte van processtukken in de hoofdzaak
4.13
Owners hebben in de eerste aanleg al kenbaar gemaakt dat zij de processtukken (binnen de gewenste termijn) aan Ladingbelanghebbenden zullen verstrekken bij toewijzing van de vordering tot tussenkomst. Aan de bezwaren van BMW c.s. ertegen wordt voorbijgegaan. Ladingbelanghebbenden worden door de tussenkomst partij in de hoofdzaak en hebben daarom recht op de daarin gewisselde stukken. BMW c.s. noemen geen zwaarwegende belangen die zich daartegen verzetten. Verstrekking ervan is ook niet (op de door hen in de eerste aanleg genoemde grond) in strijd met de eisen van een goede procesorde, reeds niet omdat, als gezegd, veel ervoor pleit om de argumenten van Ladingbelanghebbenden mee te nemen in het debat over en de beoordeling van de aansprakelijkheid van BMW c.s.
Slotsom
4.14
Het vonnis moet worden vernietigd. De vordering tot tussenkomst van Ladingbelanghebbenden dient alsnog te worden toegewezen.
4.15
BMW c.s. gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Zij worden daarom veroordeeld in de proceskosten van het incident (tussen Ladingbelanghebbenden en hen), aan de zijde van Ladingbelanghebbenden (in beide instanties) bepaald op na te melden bedragen en moeten daarnaast de door Ladingbelanghebbenden reeds betaalde bedragen terugbetalen. Tegen de kostencompensatie tussen Ladingbelanghebbenden en Owners is geen grief gericht. Die wordt in stand gelaten en uitgebreid met een compensatie van de kosten van de appelprocedure. Owners hebben de beslissing van de rechtbank uitgelokt noch verdedigd en zijn dan ook niet te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij. Dat deel van de vordering van Ladingbelanghebbenden wordt afgewezen. Omdat Ladingbelanghebbenden ten opzichte van Owners evenmin als de in het ongelijk gestelde partij kunnen worden beschouwd, is er ook geen aanleiding om Ladingbelanghebbenden in de kosten van Owners te veroordelen.

5.De beslissing

Het hof:
in het incident:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
  • laat Ladingbelanghebbenden toe als tussenkomende partij;
  • veroordeelt BMW c.s. en Owners om binnen vijf dagen na het wijzen van dit arrest een afschrift van het procesdossier aan Ladingbelanghebbenden te doen toekomen;
  • veroordeelt BMW c.s. in de kosten van dit incident (tussen hen en Ladingbelanghebbenden), aan de zijde van Ladingbelanghebbenden begroot op
  • bepaalt dat als BMW c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, BMW c.s. de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als BMW c.s. niet binnen veertien dagen na betekening hebben betaald;
  • veroordeelt BMW c.s. tot terugbetaling van al hetgeen Ladingbelanghebbenden uit hoofde van het vernietigde vonnis aan hen hebben voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der voldoening door appellanten tot aan de dag der algehele terugbetaling;
  • compenseert tussen Owners en Ladingbelanghebbenden de proceskosten, in die zin dat zij elk hun eigen kosten in beide instanties dragen;
  • wijst het meer of anders gevorderde af;
  • verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter bepaling van de roldatum voor het indienen van de conclusie na tussenkomst.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, C.A. Joustra en H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.