ECLI:NL:GHDHA:2025:2665

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
200.345.064/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en de rol van de tussenpersoon in de advisering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die Dexia heeft gesloten met een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde]. De kern van het geschil draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door een effectenleaseovereenkomst aan te bieden via een tussenpersoon die niet beschikte over de vereiste vergunning om financieel advies te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de tussenpersoon, [tussenpersoon], betrokken was bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst en dat Dexia op de hoogte had moeten zijn van deze situatie. Het hof concludeert dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van deze onrechtmatige advisering. De eerdere uitspraak van de kantonrechter, die Dexia gedeeltelijk in het gelijk stelde, is door het hof bekrachtigd. Dexia is veroordeeld tot het vergoeden van de schade aan [geïntimeerde] en moet ook de proceskosten betalen. Het hof heeft de grieven van Dexia verworpen en benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het inschakelen van een vergunninghoudende adviseur bij Dexia ligt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.064/01
Zaaknummer rechtbank: : 10177962 EL 22-46
Arrest van 16 december 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 2 mei 2024 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met productie.
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
[geïntimeerde] heeft de effectenleaseovereenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] gesloten met Dexia. Deze zaak gaat in hoger beroep over effectenleaseovereenkomst [contractnummer 2] (hierna: effectenleaseovereenkomst II) die tot stand is gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via de tussenpersoon [tussenpersoon] (hierna te noemen: [tussenpersoon] ). In hoger beroep is de vraag aan de orde of [geïntimeerde] ten aanzien van effectenleaseovereenkomst II is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
Dexia heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia aan al haar verplichtingen heeft voldaan onder de twee effectenleaseovereenkomsten en dat [geïntimeerde] niets meer van Dexia te vorderen heeft. Dexia heeft tevens gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een geldsom van € 128,29, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4.
De kantonrechter heeft de door Dexia gevorderde verklaring voor recht toegewezen voor wat betreft effectenleaseovereenkomst [contractnummer 1] . De kantonrechter heeft de vordering van Dexia met betrekking tot effectenleaseovereenkomst II toegewezen onder de voorwaarde dat Dexia de schade van [geïntimeerde] vergoedt als in rov. 4.15 van het bestreden vonnis weergegeven. Het verder door Dexia gevorderde is afgewezen en de kantonrechter heeft Dexia veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’). Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog onvoorwaardelijk toewijzen van haar vordering met betrekking tot effectenleaseovereenkomst II, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II met [geïntimeerde] [tussenpersoon] als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop [tussenpersoon] in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II, onder “III.4 Advisering door de tussenpersoon” in zijn conclusie van antwoord. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. Het eerste contact tussen [tussenpersoon] en [geïntimeerde] is ontstaan nadat [geïntimeerde] een advertentie zag in de krant voor een voordelige hypothecaire lening. Hij besloot hierop telefonisch contact op te nemen met [tussenpersoon] . Vanuit [tussenpersoon] is [geïntimeerde] voorgesteld een afspraak te maken voor een huisbezoek. [geïntimeerde] heeft hiermee ingestemd. Een bij naam genoemde adviseur van [tussenpersoon] heeft [geïntimeerde] thuis opgezocht. Gedurende dit bezoek is besproken dat [geïntimeerde] (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Tijdens dit gesprek zijn de hypothecaire lening op de woning van [geïntimeerde] en de daarbij komende lasten uitgebreid besproken. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de adviseur van [tussenpersoon] geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de adviseur van [tussenpersoon] geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . De adviseur heeft zijn verhaal kracht bijgezet aan de hand van een brochure over het desbetreffende effectenleaseproduct. [geïntimeerde] vertrouwde op het advies van de adviseur van [tussenpersoon] en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft de documenten in orde gemaakt en [geïntimeerde] heeft deze ondertekend. Onder deze feiten en omstandigheden is effectenleaseovereenkomst II tot stand gekomen, aldus [geïntimeerde] .
4.7.
Dexia meent dat de kantonrechter niet kan aannemen dat [geïntimeerde] zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd, omdat elk bewijs voor die stellingen ontbreekt. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat Dexia destijds relevante gegevens had moeten verzamelen, opdat zij later gemotiveerd de stellingen van [geïntimeerde] zou kunnen weerspreken. De kantonrechter miskent daarmee de ratio van de artikelen 149 jo 150 Rv. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. Dexia voert verder aan dat de (blote) stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband eveneens op dat het gaat om gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden hebben afgespeeld en dat niet aan dit tijdsverloop voorbij mag worden gegaan. Dexia stelt dat het onjuist is dat tussenpersonen altijd een gepersonaliseerde aanbeveling deden, omdat er inmiddels overvloedig bewijs is dat zij veelvuldig een geheel andere werkwijze hanteerden die niet is aan te merken als het doen van een gepersonaliseerde aanbeveling.
4.8.
Dexia voert verder aan dat de stukken die de kantonrechter aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd geen bewijs vormen voor de stellingen van [geïntimeerde] dat hij vergunningplichtig is geadviseerd. Van Dexia kan niet worden verlangd dat zij haar betwisting nader concretiseert, omdat de (feitelijke) informatie over de gang van zaken tussen [geïntimeerde] en [tussenpersoon] zich exclusief in het domein van [geïntimeerde] bevindt. Dexia kan daarom volstaan met een blote ontkenning van de stellingen van [geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap. De kantonrechter heeft dit miskend in zijn oordeel. Dexia stelt voorts dat noch uit de toenmalige regelgeving, noch uit de jurisprudentie een onderzoeks- of vastleggingsplicht voor Dexia volgt in het kader van de totstandkoming van een effectenleaseovereenkomst. Dexia concludeert dat zij toegelaten moet worden tot het leveren van (tegen)bewijs, voor zover zou worden geoordeeld dat dergelijke verplichtingen op Dexia rustten en zij deze niet (behoorlijk) is nagekomen.
4.9.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.10.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] , (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt en (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.11.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de stellingen van [geïntimeerde] over de gang van zaken bij de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van [tussenpersoon] , met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
Wetenschap Dexia
4.13.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.14.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde productie blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat [tussenpersoon] zich voorafgaande aan de totstandkoming van effectenleaseovereenkomst II tegenover [geïntimeerde] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat [tussenpersoon] aan de eisen van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door [tussenpersoon] werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [tussenpersoon] zich naar de buitenwereld presenteerde als tussenpersoon voor verzekeringen “in de ruimste zin des woords” en financieringen, waaronder begrepen hypotheken en andere financiële zaken. Dit impliceert dat [tussenpersoon] advies uitbracht over financiële aangelegenheden, zoals beleggingsproducten, hetgeen eenvoudig voor Dexia was na te gaan. Dat [tussenpersoon] financieel advies gaf, blijkt ook uit haar naam: [tussenpersoon] Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat [tussenpersoon] [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.15.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.16.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief IV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Nu de voorgaande grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet onvoorwaardelijk kan worden geoordeeld dat Dexia niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, omdat zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.18.
Omdat [geïntimeerde] in het gelijk wordt gesteld, heeft hij geen belang meer bij de overlegging van het aanvraagformulier voor de effectenleaseovereenkomst. Het hof gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
4.19.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen. Anders dan Dexia met grief III aanvoert, hoeft [geïntimeerde] daarbij niet de openstaande restschuld aan Dexia te voldoen.
Slotsom en proceskosten
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.21.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, E.I. Mentink en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).