ECLI:NL:GHDHA:2025:2666

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
200.345.099/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en de rol van tussenpersonen in de advisering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. De zaak betreft twee effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij de rol van tussenpersonen in de advisering centraal staat. Dexia stelt dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat de geïntimeerde niets meer van haar te vorderen heeft. De geïntimeerde betwist dit en stelt dat hij is geadviseerd door tussenpersonen die niet de vereiste vergunning hadden, en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet zijn bestreden. Het hof concludeert dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hebben gegeven aan de geïntimeerde, en dat Dexia wist of behoorde te weten dat dit advies werd gegeven. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten ten aanzien van de advisering door tussenpersonen en de noodzaak voor zorgvuldigheid in de advisering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.099/01
Zaaknummer rechtbank: : 10273035 EL 23-5
Arrest van 16 december 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 2 mei 2024 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met productie.
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over de twee effectenleaseovereenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] . Deze overeenkomsten worden hierna afzonderlijk aangeduid als ‘effectenleaseovereenkomst I’, respectievelijk ‘effectenleaseovereenkomst II’. Tezamen zullen deze overeenkomsten worden aangeduid als ‘de effectenleaseovereenkomsten’. De effectenleaseovereenkomsten zijn tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via twee tussenpersonen ( [tussenpersoon 1] (‘ [tussenpersoon 1] ’) en [tussenpersoon 2] (‘ [tussenpersoon 2] ’); hierna gezamenlijk te noemen: de tussenpersonen). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door tussenpersonen die niet de daarvoor vereiste vergunning hadden, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als de tussenpersonen beleggingsadvies hebben gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
Dexia heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia aan al haar verplichtingen heeft voldaan onder de effectenleaseovereenkomsten en [geïntimeerde] niets meer van Dexia te vorderen heeft, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4.
De kantonrechter heeft de vordering van Dexia toegewezen onder de voorwaarde dat Dexia de schade van [geïntimeerde] vergoedt als in rov. 4.15 van het bestreden vonnis weergegeven. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’). Die feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog onvoorwaardelijk toewijzen van haar vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van Dexia in de proceskosten met wettelijke rente.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van de effectenleaseovereenkomsten ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] (a) cliëntenremisiers tevens als financieel adviseur zijn opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] de tussenpersonen als cliëntenremisier zijn betrokken en dat deze niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of een tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of die tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat een tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop beide tussenpersonen in dit geval hebben bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, onder “II.4 Advisering door de tussenpersoon” in zijn conclusie van antwoord. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer.
Effectenleaseovereenkomst I
4.7.
[geïntimeerde] is destijds in contact gekomen met een bij naam genoemde adviseur van [tussenpersoon 1] via zijn vrienden. Tussen [geïntimeerde] en de adviseur van [tussenpersoon 1] bestond een uitgebreide adviesrelatie. De adviseur deed de belastingaangifte van [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] meermaals geadviseerd over verschillende financiële producten. Zo heeft [geïntimeerde] op advies van de adviseur belegd in aandelen via de [bank] en heeft [tussenpersoon 1] bemiddeld ten aanzien van een spaarloonregeling van [geïntimeerde] bij [financiële instelling] . [geïntimeerde] heeft in de loop der tijd veelvuldig contact gehad met de adviseur. Het contact heeft zowel telefonisch als thuis bij [geïntimeerde] plaatsgevonden. Op een gegeven moment heeft [geïntimeerde] in 2000 contact opgenomen met de adviseur, omdat hij op zoek was naar een goede optie om met zijn geld meer rendement te behalen om zodoende vermogen op te bouwen voor de toekomst. [geïntimeerde] wilde weer eenzelfde soort contract als dat van de [bank] en wilde hierover geadviseerd worden door de adviseur van [tussenpersoon 1] . Omdat [geïntimeerde] en de adviseur een adviesrelatie hadden, was de adviseur van [tussenpersoon 1] reeds op de hoogte van de financiële omstandigheden en wensen van [geïntimeerde] . Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de adviseur van [tussenpersoon 1] geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de adviseur van [tussenpersoon 1] geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . Door de adviesrelatie die tussen [geïntimeerde] en de adviseur bestond, vertrouwde [geïntimeerde] op de deskundigheid van de adviseur. [geïntimeerde] heeft het advies opgevolgd.
Effectenleaseovereenkomst II
4.8.
[geïntimeerde] heeft in 2001 wederom contact opgenomen met de adviseur voor een belastingaangifte. De adviseur was inmiddels werkzaam bij [tussenpersoon 2] . De adviseur van (inmiddels dus) [tussenpersoon 2] heeft met [geïntimeerde] gesproken over het afsluiten van een tweede effectenleaseovereenkomst bij Bank Labouchere. [geïntimeerde] had dezelfde financiële wensen als bij het aangaan van effectenleaseovereenkomst I. De adviseur heeft [geïntimeerde] geadviseerd het specifieke effectenleaseproduct van Bank Labouchere af te nemen, omdat dit product volgens de medewerker geschikt was voor de situatie van [geïntimeerde] . Vanwege de adviesrelatie die [geïntimeerde] en de adviseur met elkaar hadden, was de adviseur van [tussenpersoon 2] ook in 2001 op de hoogte van de financiële omstandigheden en wensen van [geïntimeerde] en vertrouwde [geïntimeerde] ook hier op het advies van de adviseur en sloot hij effectenleaseovereenkomst II bij Bank Labouchere af. Onder voornoemde feiten en omstandigheden zijn de effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen, aldus [geïntimeerde] .
4.9.
Dexia meent dat de kantonrechter de stellingen van [geïntimeerde] voor waar heeft aangenomen, ondanks het ontbreken van elk bewijs. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat Dexia destijds gegevens moest verzamelen over wat zich feitelijk tussen [geïntimeerde] en de tussenpersonen heeft afgespeeld, opdat zij de stellingen van [geïntimeerde] gemotiveerd zou kunnen weerspreken. De kantonrechter miskent hiermee de ratio van de artikelen 149 jo. 150 Rv. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersonen is voorgevallen hierom bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersonen aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. Dexia voert verder aan dat de (blote) stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband eveneens op dat het gaat om gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben en meent dat hier niet aan voorbij mag worden gegaan. Dexia stelt dat het onjuist is dat tussenpersonen altijd een gepersonaliseerde aanbeveling deden, omdat dat er inmiddels overvloedig bewijs is dat zij veelvuldig een geheel andere werkwijze hanteerden die niet is aan te merken als het doen van een gepersonaliseerde aanbeveling. De stukken die de kantonrechter aan zijn oordeel ten grondslag legt, vormen geen bewijs voor de stellingen van [geïntimeerde] .
4.10.
Dexia betoogt verder dat de kantonrechter artikel 149 Rv verkeerd heeft toegepast. Aangezien de feiten zich exclusief in de sfeer van [geïntimeerde] hebben afgespeeld, kan niet van Dexia worden gevergd dat zij haar betwisting van de stellingen van [geïntimeerde] nader concretiseert. Dexia stelt dat noch uit de toenmalige wetgeving, noch uit de jurisprudentie volgt dat destijds op Dexia de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de gang van zaken omtrent de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten en relevante gegevens hierover vast te leggen. Dexia concludeert dat zij moet worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, voor zover zou worden geoordeeld dat dergelijke verplichtingen destijds op Dexia rustten en zij deze niet (behoorlijk) is nagekomen.
4.11.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.12.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersonen bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersonen de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] hebben besproken, (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de tussenpersonen bekend heeft gemaakt en (iii) de tussenpersonen vervolgens specifieke effectenleaseproducten van een specifieke aanbieder hebben geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersonen de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde] hebben voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] en dat op die grond sprake is van gepersonaliseerde aanbevelingen. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.13.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de stellingen van [geïntimeerde] over de (feitelijke) gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van de tussenpersonen, met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hebben gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
Wetenschap Dexia
4.15.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.16.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat de tussenpersonen zich voorafgaande aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tegenover [geïntimeerde] als adviseur hadden gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat de tussenpersonen aan de eisen van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 voldeden. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hadden gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door de tussenpersonen werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat de tussenpersonen zich naar de buitenwereld presenteerden als adviseurs op het gebied van financiële producten. Dit impliceert dat de tussenpersonen advies uitbrachten aan hun cliënten over effectenleaseproducten. Dit had voor Dexia aanleiding moeten vormen bij de tussenpersonen na te gaan of zij binnen de hun toegestane grenzen als cliëntenremisiers waren gebleven. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersonen [geïntimeerde] advies hebben gegeven.
4.17.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.18.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief III op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Omdat de voorgaande grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
4.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet onvoorwaardelijk kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is omdat er de voorwaarde is dat zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.20.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
Slotsom en proceskosten
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.22.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, E.I. Mentink en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).