ECLI:NL:GHDHA:2025:498

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
200.306.696/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en geheimhoudingsbeding in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Corrosion & Water-Control Shared Services B.V. en een voormalig werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. Corrosion stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow te gebruiken voor zijn nieuwe onderneming, [X Consultancy], en vordert schadevergoeding en andere maatregelen. Het hof heeft eerder in een incident geoordeeld dat Corrosion recht en belang had om inzage te verkrijgen in gegevens waarop bewijsbeslag was gelegd. De procedure is voortgezet na een mondelinge behandeling op 27 augustus 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de feiten en het procesverloop uit eerdere arresten herhaald en de vorderingen van Corrosion beoordeeld. Corrosion vordert onder andere dat [geïntimeerde] wordt verboden om bedrijfsgeheimen openbaar te maken en dat hij alle bescheiden met vertrouwelijke informatie aan Corrosion overhandigt. Het hof oordeelt dat Corrosion niet ontvankelijk is in haar vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie, omdat zij niet zelf actief is als aanbieder van de betrokken systemen en geen zelfstandig belang heeft. De vorderingen op basis van de Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen worden eveneens afgewezen, omdat Corrosion niet kan aantonen dat zij houder is van de bedrijfsgeheimen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Corrosion in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.306.696/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/590667 / HA ZA 20-334

Arrest van 8 april 2024

in de zaak van

Corrosion & Water-Control Shared Services B.V.,

gevestigd in Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Corrosion,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Haarlem,
tegen

[geïntimeerde] tevens h.o.d.n. [X Consultancy] ,

wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K.P.D. Vermeulen te Den Haag.
Het hof zal partijen hierna Corrosion en [geïntimeerde] noemen.

De zaak in het kort

Deze zaak gaat over onrechtmatige concurrentie met behulp van bedrijfsgeheimen. Corrosion stelt dat daarvan sprake is en vordert verboden, geboden en schadevergoeding. Ook vordert Corrosion (verdere) inzage in digitale bestanden waarop zij bewijsbeslag heeft laten leggen. Het hof wijst de vorderingen af.

Het procesverloop

1. Het hof verwijst naar het arrest in het incident ex artikel 843a Rv van 7 maart 2023 (hierna: het arrest in het incident) voor het verloop van de procedure tot die datum. Nadien is de procedure voortgezet. Het verloop daarvan blijkt uit de volgende stukken:
 Akte overlegging producties in de hoofdzaak van 9 mei 2023 van Corrosion (met producties).
 Akte overlegging producties in de hoofdzaak, tevens akte houdende wijziging van eis in de hoofdzaak van 27 juni 2023 van Corrosion (met producties).
 Memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven en wijziging c.q. vermeerdering van eis in incidenteel hoger beroep van 18 juli 2023 van [geïntimeerde] (met producties).
 Memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 29 augustus 2023 van Corrosion (met productie).
 Ten behoeve van de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024 zijn nog aan het hof toegezonden de volgende producties: producties A129 t/m A138 van Corrosion en producties G62 t/m G83 van [geïntimeerde] .
2. Op 27 augustus 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.

De feitelijke achtergrond

3. De feiten zijn weergegeven in r.o. 3.1 tot en met 3.12 van het arrest in het incident van 7 maart 2023. Die feiten gelden ook in dit principaal en incidenteel hoger beroep. Voor de leesbaarheid van dit arrest zullen deze feiten en het procesverloop hieronder zoveel mogelijk worden herhaald.
3.1
[geïntimeerde] is per 28 maart 2009 bij Corrosion & Water Control B.V. als sales manager in dienst getreden. Deze vennootschap maakt deel uit van het Corrosion-concern. De arbeidsovereenkomst is per 1 september 2017 met wederzijdse instemming beëindigd, omdat [geïntimeerde] als zelfstandig consultant (zzp’er) verder wilde onder de naam [X Consultancy] .
3.2
Op 27 juli 2017 hebben [geïntimeerde] h.o.d.n. [X Consultancy] en de rechtspersoon in oprichting Corrosion Offshore Wind Europe B.V. (hierna: COWE) een overeenkomst van opdracht gesloten, op basis waarvan [geïntimeerde] van 1 september 2017 tot 1 maart 2018 leiding heeft gegeven aan COWE. Deze opdracht is nadien verlengd. De overeenkomst van opdracht kende een geheimhoudingsbeding ten aanzien van
“vertrouwelijke informatie”. Op overtreding van het beding was een boete gesteld.
3.3
COWE is op 7 september 2017 opgericht en houdt zich bezig met het exploiteren van een technisch adviesbureau op het gebied van corrosie- en biologische aangroeipreventie alsmede elektrolyse-systemen voor de scheepvaart en de offshore-industrie, gericht op de Europese markt.
3.4
Corrosion is de holding van het Corrosion-concern en COWE is een dochtervennootschap van Corrosion.
3.5
[CEO CP Consultation] (hierna: [CEO CP Consultation] ), CEO en oprichter van CP Consultation T/A Offshore Fouling Ltd., sinds 29 augustus 2018 OES Group Ltd. (hierna: OES) genaamd, heeft bij e-mailbericht van 21 juni 2018 aan onder andere [directeur Corrosion] , directeur-eigenaar van Corrosion, en [geïntimeerde] verwezen naar een bespreking die hij met hen heeft gehad over de mogelijkheden van een samenwerking op het gebied van ultrasonische technologieën voor anti-fouling.
3.6
[directeur Corrosion] heeft daarop op 29 juni 2018 geantwoord dat Corrosion niet is geïnteresseerd in een samenwerking op dit gebied, voordat de betreffende technologie meer succesvol zou zijn toegepast in de markt.
3.7
Op 21 januari 2019 hebben COWE en [geïntimeerde] een nieuwe overeenkomst van opdracht getekend, op basis waarvan [geïntimeerde] van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 leiding zou blijven geven aan COWE. Deze overeenkomst hield onder andere in:
“3.2 Opdrachtgever verklaart zich er uitdrukkelijk mee akkoord dat Opdrachtnemer ook ten behoeve van andere opdrachtgevers werkzaamheden verricht. (…)
5.1
De overeenkomst is tussentijds opzegbaar met inachtneming van een maand opzegtermijn. (…)
8.1
Opdrachtnemer verklaart alle vertrouwelijke informatie van opdrachtgever, waaronder bedrijfsgegevens en financiële of technische gegevens, waarover hij uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden de beschikking heeft gekregen geheim te houden, op straffe van een direct opeisbare boete ten behoeve van opdrachtgever van € 1.000,-- voor iedere overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt.”
3.8
[geïntimeerde] is in de loop van 2019 ook werkzaamheden gaan verrichten voor OES en is met [CEO CP Consultation] in gesprek gekomen over een deelname in het aandelenkapitaal van OES.
3.9
Medio 2019 heeft COWE een nieuwe directeur gekregen die een ultrasoon offshore anti-fouling systeem zou gaan ontwikkelen. Gelet op de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij OES hebben COWE en [geïntimeerde] vervolgens afgesproken dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor COWE per 1 november 2019 zou beëindigen. Er is een uitzondering gemaakt voor zijn werkzaamheden voor een project genaamd Saint Nazaire.
3.1
Op 7 november 2019 heeft [bestuurder COWE] , statutair bestuurder van COWE, per telefoon alle samenwerking met [geïntimeerde] per direct beëindigd.
3.11
Bij brief en deurwaardersexploot van 7 januari 2020 heeft de advocaat van Corrosion, namens alle met Corrosion in concernverband gelieerde vennootschappen, [geïntimeerde] geschreven dat Corrosion redenen had om te vermoeden dat [geïntimeerde] tijdens zijn werkzaamheden voor Corrosion contact had opgenomen met opdrachtgevers en werknemers van Corrosion om hen te interesseren voor zijn nieuwe bedrijf, en dat hij geheime bedrijfsinformatie en knowhow van Corrosion via OES ontwikkelde en verhandelde. Hij heeft [geïntimeerde] gesommeerd om zich per onmiddellijk verder te onthouden van het gebruik en/of de openbaarmaking, verhandeling en ontwikkeling van de hem door Corrosion ter beschikking gestelde geheime bedrijfsinformatie en knowhow. Ook heeft hij [geïntimeerde] verzocht hem binnen vijf werkdagen schriftelijk te bevestigen dat hij zich aan dit verbod zou houden. Een dergelijke bevestiging is achterwege gebleven.
3.12
Corrosion heeft op 14 januari 2020 aan de rechtbank Den Haag verlof gevraagd om bewijsbeslag te mogen leggen op bescheiden van [geïntimeerde] en om afgifte van de beslagen bescheiden ter gerechtelijke bewaring. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft dit verlof op 15 januari 2020 verleend, waarna op 29 januari 2020 bewijsbeslag is gelegd en de beslagen bescheiden in gerechtelijke bewaring zijn genomen.
Eerste aanleg
3.13
Corrosion heeft [geïntimeerde] gedagvaard. Volgens Corrosion heeft [geïntimeerde] vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow van Corrosion te eigen bate en in het voordeel van derden (daaronder begrepen OES) gebruikt bij het acquireren van diverse specifieke projecten voor levering van een anti-corrosiesysteem (hierna: ICCP-systeem) in de offshore sector en aan derden openbaar gemaakt. Hiermee heeft [geïntimeerde] inbreuk gemaakt en maakt hij nog steeds inbreuk op de destijds met hem overeengekomen geheimhoudingsplicht en heeft hij gehandeld en handelt hij nog steeds in strijd met de Wet Bescherming Bedrijfsgegevens (WBB). [geïntimeerde] is hiervoor aansprakelijk, aldus Corrosion. Corrosion heeft hierop gebaseerde vorderingen ingesteld, onder meer om bedrijfsgeheimen en knowhow te vernietigen dan wel over te dragen aan Corrosion of een gerechtelijk bewaarder.
3.14
Corrosion heeft verder bij wijze van provisionele vordering op grond van
art. 223 Rv gevorderd, zakelijk weergeven, inzage te krijgen in en/of beschikking te krijgen over de in beslag genomen bescheiden middels doorzoeking op de aanwezigheid van bescheiden zoals nader omschreven onder randnummer 35 van de dagvaarding (waaronder andere genoemd worden omzetgegevens van Corrosion, technische detailtekeningen, in opdracht van Corrosion geschreven software, contracten en prijsaanbiedingen van Corrosion en calculaties van ICCP-systemen).
3.15
[geïntimeerde] heeft op zijn beurt een reconventionele vordering ingesteld en onder meer opheffing van het bewijsbeslag gevorderd.
3.16
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 november 2021 (hierna: het vonnis) op de vorderingen beslist en in conventie in het incident en in de hoofdzaak de vorderingen afgewezen. Op de reconventionele vordering heeft de rechtbank niet beslist, omdat aan de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was voldaan.
Akte van cessie van 26 maart 2022
3.17
Bij akte van cessie van 26 maart 2022 zijn de in die akte omschreven vorderingen van COWE
“uit hoofde van haar overeenkomst van opdracht met de heer [geïntimeerde] ”aan Corrosion overgedragen.
Arrest in het incident van 7 maart 2023
3.18
Dit hof heeft in het arrest in het incident van 7 maart 2023 (samengevat) aan Corrosion inzage toegestaan in de data waarop het bewijsbeslag is gelegd.
Nieuwe feiten
3.19
Naar aanleiding van de inzage in deze data zijn nieuwe feiten bekend geworden Het hof zal deze nieuwe feiten zo nodig betrekken in de beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep. Deze feiten zullen hierna niet afzonderlijk worden genoemd.

Vorderingen in het principaal hoger beroep

4. Corrosion heeft bij memorie van grieven vorderingen geformuleerd, die zij bij akte van 27 juni 2023 heeft gewijzigd. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze eiswijzing verzet. Het hof staat de eiswijziging toe omdat deze niet in strijd is met de goede procesorde.
5. De vorderingen van Corrosion komen er na wijziging van eis op neer – zo begrijpt het hof – dat zij naast vernietiging van het bestreden vonnis vordert:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en/of handelt jegens Corrosion doordat hij bedrijfsgeheimen en knowhow ter beschikking heeft gesteld en openbaar heeft gemaakt aan derden, waaronder maar niet beperkt tot OES;
[geïntimeerde] te bevelen om met onmiddellijke ingang iedere vorm van het ter beschikking stellen en openbaar maken van de bedrijfsgeheimen en knowhow van Corrosion te staken en gestaakt te houden;
[geïntimeerde] te bevelen om met onmiddellijke ingang alle nog onder zich bevindende originele bescheiden, alsmede gegevensdragers en overige informatiedragers met daarop bedrijfs- en handelsinformatie van Corrosion, waaronder tevens moet worden verstaan bedrijfsgeheimen en knowhow als omschreven in de dagvaarding in eerste aanleg onder randnummer 35, en de bescheiden waarin één of meer van de zoektermen uit de bij pleidooi in het incident overgelegde zoektermen voorkomen, zonder achterhouden van enige kopie daarvan over te dragen aan Corrosion, dan wel een gerechtelijke bewaarder, dan wel inzage te verstrekken in deze bescheiden, dan wel indien overdracht of inzage technisch niet mogelijk is, op eerste verzoek van Corrosion alle bescheiden te vernietigen;
[geïntimeerde] te bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het arrest te gedogen dat DigiJuris inzage verkrijgt in de in conservatoir beslag genomen digitale bescheiden, en nadat deze bescheiden door DigiJuris als onafhankelijke derde via het gebruik van de door haar gebruikte zoeksoftware en door invoering van de bij het pleidooi in incident overgelegde lijst met zoektermen zijn ontdaan van de gegevens die geen verband houden met de rechtsbetrekking als bedoeld onder rechtsoverweging 6.7 van het arrest in incident van 7 maart 2023, DigiJuris toe te staan om de door haar geautomatiseerd geselecteerde bescheiden aan Corrosion ter inzage en afschrift te verstrekken voor zover in deze bescheiden één of meer van de zoektermen uit de bij pleidooi in het incident overgelegde zoektermenlijst voorkomen één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [geïntimeerde] aan dit bevel in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg heeft gegeven of wenst te geven, met een maximum van € 500.000,-;
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] Corrosion onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en/of nog steeds aandoet;
[geïntimeerde] te verbieden om gedurende een periode van drie jaar na het in deze te wijzen arrest in hoger beroep, althans een in goede justitie door uw hof te bepalen periode, primair zakelijke relaties van Corrosion in het algemeen en subsidiair relaties vermeld op de als productie A34 overgelegde lijst met commerciële doelstellingen te benaderen en/of zakelijk contact met hen te hebben en [geïntimeerde] te verbieden om zulks via OES te doen;
[geïntimeerde] te verbieden om direct of indirect betrokken te zijn bij het sluiten en/of uitvoeren van transacties met de relaties vermeld op de als productie A34 overgelegde lijst op het gebied van kathodische bescherming en Anti-Fouling systemen, inclusief transacties ter zake van het onderhoud en/of reparatie van dergelijke systemen en/of het verlenen van enigerlei medewerking daaraan en/of betrokken te zijn direct of indirect bij dergelijke transacties met die partijen en om [geïntimeerde] te verbieden dat via OES te doen;
[geïntimeerde] te verbieden om werknemers van Corrosion over te halen om voor OES te gaan werken;
het gevorderde onder II., VI., VII. en VIII. op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,- per overtreding vermeerderd met een dwangsom van € 2.500,- per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
[geïntimeerde] te veroordelen, op de in de dagvaarding in eerste aanleg en in de memorie van grieven genoemde rechtsgronden, tot vergoeding van de door Corrosion geleden en nog te lijden schade als gevolg van diens onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan Corrosion van de buitengerechtelijke
kosten, te weten de beslagkosten en de kosten van de gerechtelijke bewaring, alsmede de kosten voor het onderzoek door de onafhankelijke deskundige DigiJuris, een totaal thans begroot bedrag van € 25.000,-;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan Corrosion van de door Corrosion gemaakte gebruikelijke proceskosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met de bepaling dat indien deze proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het arrest in hoger beroep zijn voldaan vanaf de veertiende dag daarvan wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
alles te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
6. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en in principaal hoger beroep gevorderd het vonnis te bekrachtigen, Corrosion niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen dan wel deze af te wijzen, het arrest niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren bij toewijzing van enige vordering van Corrosion en Corrosion te veroordelen in de (werkelijke) proceskosten van beide instanties.

Vorderingen in incidenteel hoger beroep

7. [geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep gevorderd:
 het vonnis gedeeltelijk te vernietigen en Corrosion alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen;
 met uitzondering van de eis ten aanzien van de gevorderde commissie van € 13.000,--, de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] alsnog toe te wijzen met inachtneming van de volgende wijzigingen c.q. vermeerderingen van eis, en uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
 Corrosion te bevelen om alle reeds in het kader van de inzage ontvangen digitale dan wel fysieke bescheiden te (doen) vernietigen en geen kopieën daarvan te behouden, met bepaling dat deurwaarderskantoor Vurich als gerechtelijk bewaarder onder strikte geheimhouding een kopie van de betreffende bescheiden mag behouden zolang het bewijsbeslag niet is opgeheven dan wel zolang in deze procedure nog geen uitspraak is gedaan die in kracht van gewijsde is gegaan;
 het bewijsbeslag op te heffen, althans Corrosion te veroordelen om het door haar gelegde beslag binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest op te heffen;

subsidiair:

 Corrosion te bevelen alle reeds in het kader van de inzage ontvangen digitale dan wel fysieke bescheiden geheim te houden en op geen enkele wijze, anders dan in het kader van deze procedure, gebruik te maken van reeds in het kader van de inzage ontvangen digitale dan wel fysieke bescheiden;

zowel primair als subsidiair:

 een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250.000,- per overtreding te vermeerderen met een dwangsom van € 10.000,- per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
 Corrosion te veroordelen tot betaling van de volledige en werkelijke proceskosten van beide instanties.
8. Corrosion concludeert tot het afwijzen van het incidenteel hoger beroep.

Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

Woord vooraf
9. Corrosion baseert haar vorderingen op drie grondslagen. [geïntimeerde] handelt onrechtmatig door (1) bedrijfsgeheimen in de zin van de WBB en knowhow aan derden openbaar te maken en/of door (2) onrechtmatig te concurreren. Verder (3) heeft [geïntimeerde] het met hem overeengekomen geheimhoudingsbeding geschonden.
10. Op die grondslagen vordert zij te verklaren voor recht: (a) dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en/of handelt jegens Corrosion doordat hij bedrijfsgeheimen en knowhow ter beschikking heeft gesteld en openbaar heeft gemaakt aan derden, waaronder maar niet beperkt tot OES (de vordering aangeduid als 5.I) en (b) dat [geïntimeerde] Corrosion onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en/of nog steeds aandoet (de vordering aangeduid als 5.V). Op grond daarvan vordert Corrosion geboden, verboden en schadevergoeding (zoals weergegeven onder 5. hierboven).
Het standpunt van Corrosion over onrechtmatige concurrentie
11. Aan de onrechtmatige concurrentie heeft Corrosion het volgende ten grondslag gelegd.
11.1.
Na zijn min of meer gedwongen vertrek bij Corrosion is gebleken dat [geïntimeerde] stelselmatig relaties en klanten van Corrosion heeft benaderd om hen - met gebruikmaking van vertrouwelijke bij Corrosion verkregen informatie - ertoe te bewegen over te stappen naar OES. [geïntimeerde] is daardoor samen met OES op onrechtmatige wijze in volle concurrentie getreden met zijn voormalige werk-/opdrachtgever.
11.2.
[geïntimeerde] is voor het ontstaan van deze onrechtmatige concurrentie jegens Corrosion aansprakelijk.
11.3.
Het gaat meer specifiek om de volgende activiteiten van [geïntimeerde] :
i. het heimelijk voorbereiden van de oprichting van een concurrerende onderneming tijdens de voortzetting van zijn dienstverband op basis van de overeenkomst van opdracht in de periode september 2017 tot september 2019;
ii. het afhandig proberen te maken van personeel;
iii. het stelselmatig afhandig maken van klanten en prospects;
iv. het doen van aanbiedingen namens OES, afgestemd op technische en commerciële condities van Corrosion met die klanten, alsmede het via OES acquireren van reeds eerder door Corrosion gedane aanbiedingen voor projecten, waaronder maar niet beperkt tot levering van ICCP-systemen en de overige inrichting van kathodische bescherming bij windmolenparken;
v. het gebruik van vertrouwelijke bedrijfsinformatie;
vi. het verwijzen naar zijn vroegere dienstverband bij Corrosion, waarbij [geïntimeerde] uit naam van OES stelt dat hij een tienjarige ervaring meebrengt gebaseerd op opgedane kennis en expertise bij het succesvol beschermen middels levering van ICCP-systemen voor minimaal 1500 fundaties van windmolenparken.
11.4.
Het gaat bij vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow om de technische specificaties van het door Corrosion te ontwerpen en te leveren ICCP-systeem, uitwerking en detaillering van door Corrosion aangeleverde ontwerpvoorstellen, terbeschikkingstelling van meetgegevens in het kader van in opdracht van Corrosion uitgevoerde simulaties, in de loop der jaren verzamelde velddata en meetgegevens van lokale watercondities op stalen constructies en prijsoffertes. Op basis van deze gegevens beschikt Corrosion over locatie-specifieke kennis die haar in staat stelt om zo efficiënt mogelijk het ICCP-systeem in te regelen en vorm te geven, aldus nog steeds Corrosion.
Ontvankelijkheid Corrosion inzake onrechtmatige concurrentie
12. [geïntimeerde] betoogt allereerst dat Corrosion niet ontvankelijk is in haar vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie omdat zij niet geschaad is in een zelfstandig belang. Dat komt omdat (1) er tussen Corrosion en [geïntimeerde] geen contractuele relatie heeft bestaan, (2) Corrosion geen zelfstandige positie heeft op het punt van concurrentie, omdat zij als moedervennootschap zelf niet actief is als aanbieder van enig ICCP- systeem of anderszins en (3) dat met de akte van cessie van 26 maart 2022 de vorderingen van COWE op grond onrechtmatige daad/onrechtmatige concurrentie (en van de WBB) niet zijn gecedeerd aan Corrosion, maar slechts de vorderingen ter zake van de (niet nakoming van de) overeenkomst van opdracht.
12. Corrosion brengt daar het volgende tegenin. Zij is als groepshoofd houdster van alle bedrijfsgeheimen van het concern en kan om die reden in rechte optreden op grond van de WBB. Volgens Corrosion zijn met de akte van cessie van 26 maart 2022 alle vorderingen, (neven-) en rechtsvorderingen aangaande de schending van het geheimhoudingsbeding door COWE aan Corrosion overgedragen. Het gaat dan niet alleen om de vordering tot nakoming, maar ook de vordering tot opeising van boetes en aanvullende schade. Met de akte van cessie is geen overdracht van vorderingen uit onrechtmatige daad of de WBB beoogd, maar dat is niet relevant, aldus nog steeds Corrosion (pleitnotities bij de mondelinge behandeling in hoger beroep sub 20).
12. Het hof is van oordeel dat Corrosion niet ontvankelijk is in haar vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie. Corrosion is namelijk niet in een eigen/zelfstandig belang geschaad (art. 3:303 BW). Dit oordeel licht het hof als volgt toe.
14.1.
Niet in geschil is dat Corrosion
zelfniet actief is als aanbieder van enig ICCP- systeem of zich anderszins bezig houdt met activiteiten of belangen die concurrerend zijn met die van [geïntimeerde] en OES. Corrosion functioneert uitsluitend als houdstermaatschappij. Zij ondervindt dan ook zelf geen concurrentie van [geïntimeerde] en OES.
14.2.
[geïntimeerde] en OES concurreren wel met COWE. Corrosion erkent echter (pleitnotities bij de mondelinge behandeling in hoger beroep sub 20) dat COWE haar eventuele vorderingen op [geïntimeerde] uit onrechtmatige daad, waaronder die uit onrechtmatige concurrentie,
nietaan Corrosion heeft overgedragen. De akte van cessie verschaft Corrosion dus evenmin een (overgedragen) belang of een eigen vordering op grond van onrechtmatige concurrentie.
15. Het hof zal de vorderingen op de grondslag van onrechtmatige concurrentie daarom niet inhoudelijk beoordelen.
15. Het feit dat dit hof in het arrest van 7 maart 2023 heeft geoordeeld dat Corrosion er recht en belang bij had om informatie te verkrijgen over mogelijke onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde] doet hier niet aan af. Dat oordeel was de slotsom van het processuele debat
in het incident. Die slotsom is niet bindend in deze hoofdzaak. Het processuele debat in de hoofdzaak op dit punt is ook anders dan in het incident.
15. Corrosion is daarom niet ontvankelijk in haar vorderingen op de grondslag van onrechtmatige concurrentie.
Overtreding geheimhoudingsbeding en schadevergoeding
18. Corrosion vordert ook schadevergoeding met als grondslag de overtreding van het geheimhoudingsbeding door [geïntimeerde] .
18. Het geheimhoudingsbeding (r.o. 3.6) verplicht [geïntimeerde]
“alle vertrouwelijke informatie van opdrachtgever, waaronder bedrijfsgegevens en financiële of technische gegevens, waarover hij uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden de beschikking heeft gekregen geheim te houden”. Op overtreding daarvan is een boete gesteld.
18. [geïntimeerde] wijst op het bepaalde in art. 6:92 lid 1 BW en betoogt dat Corrosion alleen
boeteskan vorderen op grond van het geheimhoudingsbeding, maar geen schadevergoeding.
18. Corrosion heeft daartegen het volgende aangevoerd (pleitnoties mondelinge behandeling in hoger beroep 43 en 44).
21.1.
Het betoog van [geïntimeerde] is niet relevant omdat de vordering van Corrosion primair is gebaseerd op het feit dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich schuldig te maken aan oneerlijke concurrentie alsmede dat hij zijn wettelijke geheimhoudingsplicht uit de WBB heeft geschonden.
21.2.
Daarnaast stelt het tweede lid van art. 6:94 BW dat indien de billijkheid dit eist de rechter naast de verschuldigde boete een aanvullende schadevergoeding kan toekennen, zodat de schuldeiser toch zijn gehele schadevergoeding vergoed kan krijgen. De billijkheid eist in onderhavige zaak dat aan Corrosion een aanvullende schadevergoeding wordt toegekend, waarvan de hoogte in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. Niet alleen heeft [geïntimeerde] zijn waarheidsplicht geschonden, ook de schaal waarop hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en de gevolgen die dit heeft gehad voor de marktkansen van Corrosion na zijn vertrek, billijken een toekenning van schadevergoeding die uitstijgt boven de hoogte van een verschuldigde boete.
22. Het hof is van oordeel dat Corrosion op de grondslag van schending van het geheimhoudingsbeding geen schadevergoeding kan vorderen, om de volgende redenen.
22.1
Op schending van dit geheimhoudingsbeding is alleen een boete gesteld. Corrosion vordert geen boete(s) maar schadevergoeding. Uit art. 6:92 lid 1 BW – regelend recht – volgt dat dit niet mogelijk is als het recht op schadevergoeding niet in het beding is voorbehouden. Dat voorbehoud is niet gemaakt.
22.2
Het is juist dat de rechter op grond van art. 6:94 lid 2 BW aanvullende schadevergoeding naast een boete kan toekennen
“indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist”. Deze bevoegdheid dient de rechter terughoudend toe te passen, omdat er sprake is van een strenge maatstaf.
22.3
De door Corrosion genoemde omstandigheden zijn algemeenheden, die onvoldoende
concreetduidelijk maken waarom de billijkheid klaarblijkelijk eist dat het hof aan Corrosion het recht op aanvullende schadevergoeding zou moeten toekennen. Immers, als het juist is dat [geïntimeerde] zijn geheimhoudingsplicht op grote schaal heeft geschonden en dit aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de marktkansen van Corrosion – het hof begrijpt: COWE –, is niet zonder meer in te zien dat de (gecumuleerde) boetes daarvoor geen toereikende compensatie zouden kunnen bieden. Immers de gecumuleerde boetes –
“€ 1.000,-- voor iedere overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt”-kunnen ook tot een substantieel bedrag leiden. Dat Corrosion geen boetes vordert is haar keuze, maar leidt er niet toe dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat er een schadevergoeding moet worden toegekend. Van belang is verder dat COWE haar recht op schadevergoeding vanwege onrechtmatige concurrentie – en daar gaat het in het processuele debat steeds om – aan Corrosion had kunnen cederen. In dat geval had Corrosion schadevergoeding kunnen vorderen op die grondslag en in dat kader (ook) een beroep kunnen doen op schending van het geheimhoudingsbeding. Die cessie heeft niet plaatsgevonden.
23. Kortom, Corrosion kan niet op grond van schending van het geheimhoudingsbeding schadevergoeding van [geïntimeerde] vorderen.
23. Corrosion heeft verder niet gesteld en onderbouwd dat de schending van het geheimhoudingsbeding een andere normschending jegens haar inhoudt die grond biedt voor haar vordering tot schadevergoeding.
Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen
25. Corrosion vordert schadevergoeding, verboden, geboden en (nadere) inzage in de beslagen gegevens op grond van de WBB. In het processuele debat is de vraag aan de orde of Corrosion zelf een belang heeft bij deze vorderingen.
25. Het standpunt van Corrosion komt op het volgende neer.
26.1
Corrosion is als groepshoofd houder van de bedrijfsgeheimen van het concern en feitelijk (indirect) bezitter daarvan. Deze bedrijfsgeheimen bezitten handelswaarde omdat deze geheim zijn(art. 1 WBB).
26.2
[geïntimeerde] maakt inbreuk op deze bedrijfsgeheimen omdat hij deze gebruikt en/of openbaar maakt door er mee te concurreren (art. 2 lid 2 WBB).
26.3
Corrosion heeft een zelfstandig recht en baseert zich niet op van COWE verkregen rechten (pleitnotities bij de mondelinge behandeling in hoger beroep sub 20).
27. Naar het oordeel van het hof kwalificeert Corrosion niet als houder in de zin van
art. 1 WBB (art. 3:303 BW), noch heeft zij een zelfstandig belang bij haar vorderingen uit hoofde van de WBB Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
27. De WBB is de implementatie van de Richtlijn 2016/943/EU (hierna: de Richtlijn). De houder van een bedrijfsgeheim kan op grond van de WBB vorderingen instellen tegen ‘inbreukmakers’. Deze houder is de natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtmatig over een bedrijfsgeheim beschikt (art. 1 WBB).
27. De in de WBB gebruikte begrippen zoals ‘houder’ en ‘inbreuk’ hebben niet dezelfde betekenis als die in het vermogensrecht. De WBB geeft ook geen inzicht in de verhouding van de daarin neergelegde bijzondere regeling van onrechtmatigheden en onrechtmatigheid naar algemeen vermogensrecht. Uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden dat de wetgever de conceptuele analyse en het juridische denkwerk overlaat aan de praktijk en de wetenschap [1] .
30. Kortom, de civiele rechter zal met een richtlijnconforme uitleg toepassing dienen te geven aan de WBB.
Houder van een bedrijfsgeheim
31. Aan de rechtmatige houder van een bedrijfsgeheim komt het recht toe de in de WBB genoemde vorderingen in te stellen, waaronder die tot schadevergoeding (art. 7 lid 4 en art. 8).
31. Bij de houder gaat het om
feitelijk en rechtmatigbeschikken over een bedrijfsgeheim.
31. Aan ‘bedrijfsgeheim’ worden in art. 1 WBB de volgende voorwaarden verbonden:
a. het is geheim in die zin dat het, in zijn geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van zijn bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor degenen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met dergelijke informatie;
b. het bezit handelswaarde omdat het geheim is, en het is door degene die daar rechtmatig over beschikt, onderworpen aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden.
34. In geschil is of Corrosion feitelijk over een of meer bedrijfsgeheimen beschikt.
34. De vraag is dan om
welkebedrijfsgeheimen het in deze zaak concreet gaat. Een definitie of precieze omschrijving daarvan heeft Corrosion niet gegeven. Wel heeft Corrosion vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow genoemd (zie ook r.o. 11.4). Het hof begrijpt dit standpunt zo dat Corrosion daarmee betoogt dat deze vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow bedrijfsgeheimen zijn.
34. Corrosion stelt dat het gaat om de technische specificaties van het door Corrosion te ontwerpen en te leveren ICCP-systeem, uitwerking en detaillering van door Corrosion aangeleverde ontwerpvoorstellen, terbeschikkingstelling van meetgegevens in het kader van in opdracht van Corrosion uitgevoerde simulaties, in de loop der jaren verzamelde velddata en meetgegevens van lokale watercondities op stalen constructies en prijsoffertes.
34. Als wordt aangenomen dat dit bedrijfsgeheimen zijn – wat [geïntimeerde] overigens gemotiveerd betwist – is de volgende vraag of Corrosion daarover feitelijk, dat wil zeggen:
daadwerkelijkbeschikt.
34. Corrosion heeft daarover niet meer gesteld dan dat zij als groepshoofd houdster is van alle bedrijfsgeheimen van het concern en feitelijk (indirect) bezitter van de bedrijfsgeheimen is, en dit haar actiegerechtigd maakt ten aanzien van het instellen van haar vorderingen op grond van het gemene recht en de WBB. Het hof acht dit onvoldoende en verwerpt dit standpunt. Het gaat hier om gegevens van de bedrijfsvoering van specifiek COWE, niet die van Corrosion. Volgens Corrosion heeft zij een zelfstandig recht en baseert zij zich niet op van COWE verkregen rechten
(r.o. 26.3). [geïntimeerde] heeft er op gewezen dat Corrosion niet meer is dan een houdstermaatschappij. Daar is Corrosion niet op ingegaan. Waarom – met welk doel – en hoe Corrosion als houdstermaatschappij toch over bedoelde specifieke bedrijfsgeheimen van COWE zou beschikken is niet toegelicht. Ook heeft zij niet toegelicht hoe zij enerzijds een zelfstandig recht zou hebben en anderzijds als (indirect) bezitter moet worden beschouwd.
34. Reeds om deze reden zijn de vorderingen van Corrosion op grond van de WBB niet toewijsbaar.
34. Maar ook als wordt aangenomen dat Corrosion wel (rechtmatig) houder is in de zin van de WBB en over bedrijfsgeheimen beschikt, zijn deze vorderingen niet toewijsbaar omdat niet aannemelijk is geworden dat zij daarbij
een zelfstandig belangheeft. Het hof licht dit toe.
34. Voor een rechtsvordering dient een voldoende belang te bestaan (art. 3:303 BW). Dat geldt ook hier. Het enkel feitelijk en rechtmatig beschikken over een bedrijfsgeheim volstaat niet voor het hebben van een dergelijk voldoende belang. Dit belang dient hier mede te worden bezien in het licht van het doel van de Richtlijn: het bevorderen van innovatie en concurrentie waartoe investeringen in knowhow en innovatie dienen te worden beschermd [2] .
42. Corrosion heeft onvoldoende onderbouwd dat zij een te beschermen zelfstandig belang heeft bij haar vorderingen op grond van de WBB. Het hof licht dit toe.
42.1
Hiervoor (r.o. 14.1) is al geoordeeld dat Corrosion zelf niet actief is als aanbieder van enig ICCP- systeem of zich anderszins bezig houdt met activiteiten of belangen die concurrerend zijn met die van [geïntimeerde] en OES. Corrosion is slechts een houdstermaatschappij. Het feit dat zij enig aandeelhouder is van COWE maakt dit niet anders. In de onderbouwing van het bestaan van bedrijfsgeheimen wijst Corrosion uitsluitend op de activiteiten van COWE. Echter, dit is een belang van COWE, niet van Corrosion.
42.2
Corrosion heeft ook niet aangevoerd dat zij bijvoorbeeld vanwege investeringen of inspanningen die zij zelf in de activiteiten van COWE heeft gedaan een belang heeft bij de bescherming van het bedrijfsgeheim van COWE. Dit is geen onderwerp geweest van het processuele debat.
42.3
In eerste aanleg heeft Corrosion wel een onderbouwing gegeven van haar eigen belang (inleidende dagvaarding sub 40 en 54), maar dit is niet in hoger beroep herhaald of toegelicht. Volledigheidshalve overweegt het hof daarover als volgt.
42.3.1
Corrosion stelt dat zij op dit moment [ten tijde van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg; hof] op zoek is naar mogelijke nieuwe investeerders en dat er gelijktijdig gesprekken worden gevoerd met (buitenlandse) partijen over een mogelijke fusie en/of overname. Om deze investeringen en eventueel fusieplannen te kunnen realiseren, moet Corrosion aan elke toekomstige samenwerkingspartner kunnen verzekeren dat er geen bedrijfsgegevens en/of informatie is uitgelekt of gedeeld. De waarde van Corrosion ligt immers per definitie volledig in de door haar op de markt gebrachte beschermings-technieken en de door haar ontwikkelde ICCP-systemen en overige beschermingsmethoden. Indien onderdelen van bijvoorbeeld door haar ontwikkelde software bij deze systemen wordt gelekt dan wel wordt gedeeld, zal dit ontegenzeggelijk de waarde van Corrosion als bedrijf negatief beïnvloeden. Corrosion en de aandeelhouders moeten immers kunnen verklaren aan elke nieuwe investeerder en/of samenwerkings-partner dat er - kort gezegd - geen bedrijfsgeheimen zijn gelekt, welke mogelijk haar marktpositie zou doen verslechteren, aldus nog steeds Corrosion.
42.3.2
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het erop lijkt dat de aandelen van Corrosion inmiddels zijn verkocht aan een derde (conclusie van antwoord sub 66). Dit is door Corrosion niet gemotiveerd weersproken. Het hof gaat daar dan ook van uit.
42.3.3
Als het al juist is dat de waarde van de aandelen in Corrosion bepaald wordt door de waarde van de bedrijfsgeheimen van Corrosion of COWE dan is de bescherming van die waarde een belang van uitsluitend de
aandeelhoudersvan Corrosion, niet van Corrosion.
43. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig inbreuk maakt op de gestelde bedrijfsgeheimen.
Slotsom vorderingen van Corrosion in het principaal hoger beroep
44. Uit het voorgaande volgt dat Corrosion niet ontvankelijk is ter zake van de vorderingen op grond van onrechtmatige concurrentie en de WBB en dat de andere vorderingen (daarom) ook niet toewijsbaar zijn. De
incidentele grieven I en IIslagen daarom. Met deze incidentele grieven betoogt [geïntimeerde] dat Corrosion niet ontvankelijk is en dat Corrosion geen eigenaar is van de in het geding zijnde bedrijfsgeheimen.
De vorderingen in het incidenteel hoger beroep
45. Het hof begrijpt uit wat [geïntimeerde] in de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep sub 467 aanvoert dat zij uitsluitend een ander oordeel vraagt over de opheffing van het beslag, de – geparafraseerd – ongedaanmaking van de inzage en de werkelijke proceskosten.
45. Met de
incidentele grief IIIbetoogt [geïntimeerde] dat er geen inzagerecht van Corrosion was, de inzage is afgerond en Corrosion daarom geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij handhaving van het bewijsbeslag. Zij vordert in dat kader opheffing van het bewijsbeslag, geheimhouding en vernietiging door Corrosion van de beslagen bescheiden.
45. Deze grief faalt. Het is weliswaar zo dat de vorderingen van Corrosion niet toewijsbaar zijn vanwege – kort gezegd – het ontbreken van een zelfstandig belang, maar gezien de intensiteit van het geschil is aannemelijk dat Corrosion alsnog dat belang verkrijgt en een nieuwe procedure begint, of dat COWE in rechte tegen [geïntimeerde] zal optreden. Het is vanuit de proceseconomie van belang te voorkomen dat er dan opnieuw en ad hoc beslag moet worden gelegd en (eventueel) nadere inzage moet plaatsvinden. Om die reden handhaaft het hof het bewijsbeslag. Daarvan ondervindt [geïntimeerde] geen hinder. Immers, hij beschikt zelf ook over de beslagen gegevens en Corrosion wordt op dit moment niet de gevorderde nadere inzage toegestaan. Van belang is verder dat het beslag van rechtswege vervalt zodra dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan (art. 704 lid 2 Rv).
45. Met de
incidentele grief IVbetoogt [geïntimeerde] dat Corrosion op grond van
art. 1019ie Rv had moeten worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten.
45. Deze grief faalt. In art. 1019ie RV is bepaald dat de rechter in zaken als deze de redelijke en evenredige proceskosten kan toekennen. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Het hof ziet voor toekenning van deze redelijke en evenredige proceskosten geen aanleiding, omdat deze zaak is afgedaan op andere gronden dan een oordeel over bedrijfsgeheimen.
Slotsom
50. Uit het voorgaande volgt dat het principaal hoger beroep faalt. De incidentele grieven I en II slagen, maar de incidentele grieven III en IV falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Voor het overige zullen de aangepaste en nieuwe vorderingen van partijen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat Corrosion zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. De kosten van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd omdat partijen in evenredige mate over en weer in het gelijk/ongelijk zijn gesteld in het incidenteel hoger beroep.

De beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van
  • veroordeelt Corrosion in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.780,-- aan griffierecht en € 3.549,-- aan salaris advocaat (tarief II, 3 punten);
  • bepaalt dat als Corrosion niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend zij de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • compenseert de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep;
  • wijst de overige vorderingen af;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door R.S. van Coevorden, M.D. Ruizeveld en
A.G. van Marwijk Kooy en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie hierover: C.J. Sieburgh, RM Themis 2019- 1.
2.In het bijzonder Considerans 1, 2, 3, 14 en 30 van de Richtlijn.