ECLI:NL:GHDHA:2025:534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
BK-24/187
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 11 januari 2024. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de Heffingsambtenaar de waarde op 1 januari 2021 heeft vastgesteld op € 743.000. [Y] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslagen, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Bij het indienen van het hoger beroep heeft [Y] een machtiging overgelegd die dateert van 28 september 2022. Het Hof heeft echter gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] geuit, omdat de machtiging niet recent genoeg was. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging en een kopie van het identiteitsbewijs van de belanghebbende in te dienen, maar dit verzoek is niet opgevolgd.

Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen recente machtiging is overgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging voor vertegenwoordiging in hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken daarvan. De proceskosten zijn niet toegewezen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/187

Uitspraak van 13 maart 2025

in het geding tussen:
[Y] , beweerdelijk namens [X]te [Z] , belanghebbende
(vertegenwoordiger: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 januari 2024, nummer SGR 22/6534.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 743.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 20 december 2024 en 27 januari 2025 is [Y] verzocht om een recente machtiging en een kopie van het paspoort/identiteitsbewijs van belanghebbende in te dienen. [Y] heeft bij brief van 14 januari 2025 om uitstel voor het indienen van de opgevraagde stukken verzocht. Bij brief van 17 januari 2025 is het verzoek om uitstel afgewezen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 30 januari 2025. Een vertegenwoordiger van [Y] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging is op 28 september 2022 ondertekend door belanghebbende.
2.2.
Bij brief van 20 december 2024 is [Y] verzocht om uiterlijk 15 januari 2025 een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende in te dienen. In de brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Het hof verzoekt u de volgende stukken aan te leveren voor de zitting van 30 januari 2025:
- Machtiging die niet ouder is dan drie maanden.
- Kopie van het paspoort van [belanghebbende] .
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 15 januari 2025 te herstellen. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. (…)”
2.3.
[Y] heeft bij brief van 14 januari 2025 om uitstel van vier weken voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende verzocht.
2.4.
Bij brief van 17 januari 2025 is het verzoek om uitstel voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende afgewezen. In de brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“(…)
Bij brief van 14 januari 2025 heeft u het gerechtshof verzocht om uitstel van vier weken voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van [belanghebbende] . Het gerechtshof wijst uw verzoek om uitstel af omdat het verzoek niet is gemotiveerd.”
2.5.
Bij brief van 27 januari 2025 is [Y] , met vermelding van de gronden, nogmaals verzocht om een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende in te dienen. In de brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Door deze brief deel ik u mee dat gerechtshof Den Haag (Hof) heeft besloten u per zaak om een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever te vragen, zo nodig in combinatie met een recent uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor zowel de hoger beroepen die u vanaf de dagtekening van deze brief instelt als de al aanhangige zaken. Dit besluit is genomen om de hierna te noemen redenen.
Verschillende gerechten hebben inmiddels geconstateerd dat uw kantoor ook procedeert op basis van een ongeldige of een niet langer geldige volmacht, bijvoorbeeld als gevolg van het overlijden van de volmachtgever. Een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie:
(…)
Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend gelet op het beperkte geschil in hoger beroep en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor uw kantoor gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na een zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan.
(…)
Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.
(…)”

Geschil in hoger beroep

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of A. Bakker van [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens aan de orde het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden, of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Voorts is alsdan in geschil of de Heffingsambtenaar het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en of de Rechtbank artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) heeft geschonden door geen uitstel te verlenen voor de zitting.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 21 februari 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 28 september 2022. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 20 december 2024 en bij brief van 27 januari 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan drie maanden, en een kopie van het paspoort of ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende in te dienen.
4.2.2.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. [Y] stelt voorts dat zij achter het opvragen van een recente machtiging staat als gerede twijfel over de vertegenwoordigingsbevoegdheid bestaat, maar dat in de onderhavige procedure ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid geen gerede twijfel kan bestaan. Het Hof had daarom geen recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende mogen verlangen. [Y] heeft geen recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende ingediend.
4.3.
Gelet op de onder 4.2.1 en 4.2.2 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, acht het Hof zich bevoegd aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende de gevolgtrekking te verbinden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikkingen en aanslagen lokale heffingen – in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen – vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel.
Slotsom
4.5.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout.
De griffier, De voorzitter,
T. van Hout H.A.J. Kroon
De beslissing is op 13 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.