ECLI:NL:GHDHA:2025:576

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
22-002118-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid

Op 8 april 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 2 oktober 2021 te Katwijk. De verdachte, geboren in 1994, reed als bestuurder van een auto op de Melkweg en verleende geen voorrang aan een fietser die de kruising opreed. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de dood van de fietser. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof vernietigde dit vonnis en achtte het primair tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Het hof overwoog dat de verkeerssituatie ter plaatse extra oplettendheid vereiste en dat de verdachte op meerdere momenten haar aandacht onvoldoende bij het verkeer had. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002118-23
Parketnummer: 09-014502-22
Datum uitspraak: 8 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 2 oktober 2021 te Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Melkweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - niet, althans onvoldoende de snelheid heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekenden fietser tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 oktober 2021 te Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Melkweg, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - niet, althans onvoldoende de snelheid heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekenden fietser tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde – met dien verstande dat de advocaat-generaal ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid’ bewezen acht - zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 2 oktober 2021 te Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Melkweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen: zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en (vervolgens)
- niet, althans onvoldoende de snelheid heeft aangepast aan de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse en vervolgens
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende fietser,
ten gevolge waarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 oktober 2021 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Melkweg te Katwijk in de richting van de Hoorneslaan. Het latere slachtoffer reed op een elektrische fiets over het Rijwielpad Rijnsoever Zuid in de richting van de Melkweg. Het slachtoffer reed de kruising van het Rijwielpad met de Melkweg op. De verdachte is de kruising genaderd met een gelijkmatige snelheid en heeft vervolgens op de kruising geen voorrang verleend aan het slachtoffer. Daardoor is de verdachte met de voorzijde van haar auto tegen het slachtoffer aangereden, toen hij zich pal voor haar auto bevond. Het slachtoffer is ten val gekomen en onder de auto van de verdachte terecht gekomen. Daarna is hij nog ongeveer 15 meter onder de auto meegesleurd. Als gevolg van de aanrijding is het slachtoffer ter plaatse overleden.
De verkeerssituatie ter plaatse van het ongeval was als volgt:
  • de Melkweg bestond uit één rijbaan die ter plaatse door een korte verhoogde middenberm was verdeeld in twee rijstroken;
  • haaks op de Melkweg was het fietspad, Rijwielpad Rijnsoever Zuid, gelegen dat over de Melkweg doorliep en aan de overzijde van de Melkweg aansloot op de Hartweg;
  • het fietspad betrof een verhoogde oversteek waarop tevens een voetgangersoversteekplaats was gelegen;
  • ter plaatse was de voorrang voor kruisende fietsers geregeld door middel van een duidelijk zichtbaar aan de rechterzijde van de rijbaan geplaatst verkeersbord B6 (verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg) van Bijlage 1 RVV en onderbord OB5030B02 waarop de aard van het gevaar werd aangegeven: “kruisende fietser beide zijden”;
  • op het wegdek waren zogenoemde haaientanden aangebracht;
  • daarna stond een tweede verkeersbord L2 (voetgangersoversteekplaats via een zebrapad) en onderbord 0B15 waarop de aard van het gevaar werd aangegeven: “verkeersdrempel”;
  • de verhoogde oversteek werd zichtbaar gemaakt door zogenoemde pianostrepen op het hellend vlak;
  • tevens was op het wegdek een “zigzagstreep” aangebracht om het verkeer te attenderen op de nadering van een gevaarlijke wegsituatie;
  • op de Melkweg gold een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur;
  • voor de voetgangersoversteekplaats was zebramarkering op het wegdek aangebracht.
Het ongeval is vastgelegd door een bewakingscamera. Op de beelden is te zien dat het slachtoffer om 9:54:29 uur met zijn fiets de kruising op rijdt, terwijl de verdachte op dat moment in haar auto ter hoogte van verkeersbord B6 rijdt, aan het begin van de zigzagstreep. Om 9:54:30 uur bevindt het slachtoffer zich midden op de rijbaan, terwijl de verdachte dan vlak voor de pianostrepen rijdt. Om 9:54:31 uur rijdt het slachtoffer de rijstrook van de verdachte op, terwijl de verdachte dan vlak voor de haaientanden rijdt. Om 9:54:32 rijdt de verdachte met de voorzijde van haar auto tegen de rechterzijde van het slachtoffer aan.
Om 9:54:35 uur komt de auto van de verdachte tot stilstand.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij het slachtoffer noch vóór, noch tijdens het ongeval heeft gezien. Ook heeft zij verklaard dat zij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en dat zij wist dat het een gevaarlijke kruising was.
Uit onderzoek van de dienst Verkeersongevallenanalyse van de politie zijn met betrekking tot de weersgesteldheid, het wegdek en de verkeerssituatie geen gebreken of bijzonderheden gebleken die mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Uit dat onderzoek volgt bovendien dat de verdachte met eenparige (het hof begrijpt: gelijkblijvende) snelheid de fietsoversteek heeft genaderd en dat zij noch kort voor noch ten tijde van de confrontatie heeft geremd. De stopafstand is gesteld op 16 meter.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt.
Onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel wordt een grove of aanmerkelijke schuld verstaan die bestaat in verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid (zie Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398, rechtsoverweging 2.6.1).
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het slachtoffer op meerdere momenten voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest: toen de verdachte ter hoogte van verkeersbord B6 reed, toen zij de kruising was genaderd en toen zij zich op de kruising bevond. Op al die momenten had zij de gelegenheid om haar auto (uiteindelijk) tot stilstand te brengen en voorrang te verlenen aan het slachtoffer. Nu de verdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer op al die momenten niet heeft gezien, terwijl niet is gebleken van omstandigheden buiten haar invloedssfeer die haar zicht op die momenten hebben belemmerd, concludeert het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte op die momenten niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht. Anders dan de rechtbank concludeert het hof dat het dus gaat om méér dan een enkel moment van onoplettendheid.
Daarbij komt dat de verkeerssituatie ter plaatse juist vroeg om extra oplettendheid van de verdachte. Dit blijkt uit de weginrichting, die op meerdere manieren markeert dat het om een kruising gaat waar voetgangers en fietsers van beide zijden oversteken en voorrang hebben op het autoverkeer. De verdachte was bovendien bekend met die situatie. Zij had dus alert moeten zijn op overstekende fietsers en voetgangers en haar rijgedrag daarop moeten aanpassen. Dat heeft zij naar ’s hofs oordeel onvoldoende gedaan. Hoewel niet is gebleken dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden, staat wel vast dat zij met gelijkblijvende snelheid de kruising is genaderd. De situatie ter plaatse vroeg er echter om dat zij haar snelheid minderde, om te kunnen anticiperen op het kruisende verkeer.
Het hof concludeert dat de verdachte aldus tekort is geschoten in wat van een gemiddelde bestuurder in een dergelijke situatie verwacht had mogen worden. Het ongeval is aan de schuld van de verdachte te wijten, in die zin dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken, is niet gebleken. Voor zover door de dienst Verkeersongevallenanalyse is gesuggereerd dat het zicht van de verdachte werd gehinderd door de linker A-stijl van de auto, is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat van een bestuurder van een auto verwacht mag worden dat deze geen statische positie inneemt maar indien nodig in beweging is om voldoende zicht te hebben op de verkeerssituatie.
Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan haar schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. In een verkeerssituatie die juist extra oplettendheid vergde, heeft de verdachte meerdere momenten haar aandacht onvoldoende bij het verkeer gehad. Als gevolg daarvan heeft zij een overstekende fietser, die voorrang had, aangereden, ten gevolge waarvan deze persoon is overleden. Het leed dat als gevolg hiervan is ontstaan voor in het bijzonder de familie van het slachtoffer is groot en onherstelbaar. Uit hetgeen de zoon van het slachtoffer mede namens de familie ter uitoefening van het spreekrecht ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is gebleken dat de nabestaanden nog iedere dag pijn, angsten en verdriet voelen als gevolg van het grote trauma dat zij hebben opgelopen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij de strafbepaling heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In geval van een door ‘aanmerkelijke schuld’ veroorzaakt verkeersongeval met dodelijke afloop, zonder dat sprake is van middelengebruik, is als uitgangspunt voor strafoplegging vermeld een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Het hof ziet - alles afwegende - geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken met betrekking tot de taakstraf. Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren een passende en geboden reactie.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte reeds gedurende een jaar niet heeft mogen rijden als gevolg van een bestuursrechtelijke maatregel, getroffen door het CBR naar aanleiding van de onderhavige verdenking.
Sindsdien heeft de verdachte opnieuw haar theorie- en praktijkexamen behaald. Het hof acht het niet aangewezen om thans alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen aan de verdachte. Wel zal het hof, ter waarborging van de verkeersveiligheid, een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren met een proeftijd van twee jaren opleggen aan de verdachte.
Daarmee komt het hof tot oplegging van hogere straffen dan de rechtbank. Het hof acht immers - anders dan de rechtbank - het primair tenlastegelegde bewezen. Ook komt het hof tot oplegging van hogere straffen dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat de gevorderde straffen naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van de door de verdachte gemaakte verkeersfouten en de fatale gevolgen daarvan.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, heeft de berechting in twee instanties plaatsgevonden binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft immers vonnis gewezen binnen twee jaar nadat de officier van justitie kenbaar had gemaakt voornemens te zijn de verdachte te vervolgen (brief van 24 februari 2023), terwijl het hof arrest wijst binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep (akte van 14 juli 2023).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden, als voorzitter, mr. K.I. de Jong en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.