ECLI:NL:GHDHA:2025:649

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
BK-24/736
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag bpm en handelsinkoopwaarde van een Alpina B5

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 3.846, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag bevestigd. De belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde van de auto, een Alpina B5, niet correct is vastgesteld en dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. In hoger beroep heeft de belanghebbende verzocht om vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en om een proceskostenvergoeding en een aanvullende vergoeding van immateriële schade. Het Hof heeft geoordeeld dat de handelsinkoopwaarde niet op de juiste wijze is vastgesteld en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto sneller afschrijft dan de referentieauto. Het Hof heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen en de naheffingsaanslag bevestigd. De belanghebbende heeft recht op een aanvullende vergoeding van immateriële schade van € 1.000 en een proceskostenvergoeding van € 226,75. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 559.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/736

Uitspraak van 9 april 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juli 2024, nummer SGR 23/6959.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 3.846 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 365. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder.
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
  • draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 559. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 19 februari 2025 een nader stuk ingekomen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 10 september 2020 aangifte bpm gedaan ter zake van een Alpina B5 BITURBO ALLRAD (de auto). Belanghebbende heeft de auto in augustus 2020 in Duitsland gekocht voor € 86.260 (exclusief btw, bpm en transportkosten). In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 74.756 en een huidige inkoopwaarde van € 71.920. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is bepaald aan de hand van de XRAY-koerslijst van een BMW 540i met voor ruim € 68.000 aan opties. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 19.141 en is op aangifte voldaan.
2.2.
Tot de stukken van het geding behoort een op 8 september 2020 gedagtekend
taxatierapport van [naam taxateur] (de taxateur). De taxateur heeft schade aan de auto
geconstateerd voor een bedrag van € 2.836.
2.3.
Op 17 september 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. DRZ heeft
geen schade aangetroffen.
2.4.
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is € 2.270 aan extra leeftijdskorting toegepast en is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 144.590 en een handelsinkoopwaarde van € 74.756.
2.5.
In hoger beroep heeft de Inspecteur een e-mail van Autotelex van 30 september 2024 overgelegd. Deze e-mail luidt als volgt:
“Ook al is Alpina een eigen merk met eigen VIN nummer, Alpina Automobielen zijn duidelijk afgeleid van BMW met net even andere specificaties. In een aantal gevallen ligt dit dicht redelijk dicht in de buurt maar bij dit type Alpina B5 is de afwijking in aantal cilinders en verschil in CO2-uitstoot fors en zou voor ons reden om de BMW 540i niet als referentie voor een Alpina B5 te laten gelden. Oordeel ligt uiteraard uiteindelijk bij de Belastingdienst.”
2.6.
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het volgende opgemerkt over de handelsinkoopwaarde van de auto:

Interne compensatie
Bij de behandeling van een bezwaarschrift mogen ook in het nadeel van de
Belastingdienst gemaakte fouten worden hersteld, tenzij belanghebbende erop
mocht vertrouwen dat de Belastingdienst berust in de gemaakte fout (bijvoorbeeld
omdat er sprake is van een toezegging of een weloverwogen standpuntbepaling).
Compensatie kan nooit tot een hogere aanslag leiden. Ik ben van mening dat in
het onderhavige geval wel degelijk gecompenseerd kan worden derhalve beroep ik
mij op interne compensatie. In de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden
(ECLI:NL:GHARL:2021:2545) onder rechtsoverwegingen 4.16 en 4.17 kunt u een
uitleg vinden met betrekking tot de toepassing van interne compensatie.
Inzake het desbetreffende voertuig ben ik van mening dat de DRZ rapportage
dient te worden gecorrigeerd, met als gevolg dat de huidige naheffingsaanslag
bpm eerder te laag is vastgesteld dan te hoog, om de volgende redenen:
1. DRZ heeft geen gegevens opgevraagd op basis van het Vin-nummer. Dit heeft
tot gevolg dat zij de consumentenprijs niet juist hebben kunnen vaststellen (dus
ook de PGA niet).
2. DRZ heeft het voertuig beoordeeld als een BMW en niet als een Alpina. Een
Alpina is veel exclusiever dan een BMW. De website van uw cliënt kan dit
onderschrijven. Ook de technische gegevens wijken enorm af. Er is sprake van
een verschil van 200 KW. Dit heeft tot gevolg dat de handelsinkoopwaarde te laag
is vastgesteld.
3. DRZ heeft de koerslijst XRAY met betrekking tot merk/type en opties verkeerd
ingevuld. In dit geval is een koerslijst toegepast van een voertuig van een ander
merk, een ander type, een ander uitvoering en andere eigenschappen omdat voor
de desbetreffende Alpina geen koerslijst beschikbaar is. Derhalve heeft DRZ hier
ten onrechte een koerslijst toegepast. Dit heeft tot gevolg dat de
handelsinkoopwaarde te laag is vastgesteld.
4. DRZ heeft tevens verzuimd om een marktonderzoek uit te voeren. Indien men
dat had gedaan dan was het verschil in restwaarde tussen een Alpina en de
gekozen BMW duidelijk zichtbaar geweest.
Wat hier feitelijk had moeten gebeuren is een opvraag van de prijs bij Alpina op
basis van het Vin-nummer en vervolgens een marktonderzoek met betrekking tot
de afschrijving van deze Alpina. Ik heb de handelsinkoopwaarde van dit specifieke
voertuig vastgesteld op € 116.526 (rekening houdend met 20% marge). Hierbij
moet nog wel de kanttekening worden geplaatst dat wanneer dit voertuig niet met
een taxatie/koerslijst was aangegeven dat de vraagprijs nog € 15.000 hoger zou
moeten zijn. De handelsinkoopwaarde was dan € 129.000 geweest.
Op dit moment staan er geen Alpina B5 sedans te koop op de Nederlandse markt.
Op de Europese markt staan er slechts 2 te koop waarvan 1 in Duitsland (zeer
exclusief dus). Indien ik daar de bpm bij optel op basis van vraagprijs dan zou dit
voertuig op dit moment een vraagprijs hebben van € 140.000 (zie bijlage 1). Bij
toepassing van een marge van 20% resulteert dat in een handelsinkoopwaarde op
4 januari 2022 van € 112.000.
Er zijn 4 voertuigen met het typegoedkeuringsnummer in het Nederlands
kentekenregister ingeschreven waarvan er slechts 1 een sedan is, namelijk het
aangegeven voertuig (zie bijlage 1). De andere 3 voertuigen zijn stationwagens.
Van het aangegeven voertuig is dus slechts 1 ooit in Nederland verhandeld van
een ondernemer naar een particulier, wat wederom de exclusiviteit onderschrijft.
Ik heb in bijlage 1 ook de verkoopadvertentie van het betreffende voertuig
opgenomen. Deze was online nog te vinden. Indien hier een marge van 20% op
wordt toegepast dan resulteert dat in een handelsinkoopprijs van € 116.526 voor
dit specifieke voertuig.”
2.7.
In hoger beroep heeft de Inspecteur een e-mail van XRAY Automotive B.V. overgelegd van 4 oktober 2024. Deze e-mail luidt, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
“Wat betreft uw vraag over de koerslijst van de B5 Alpina; dit betreft een exclusief voertuig wat in gelimiteerde oplage door de Duitse tuner Alpina op de markt wordt gebracht. De basis is weliswaar een BMW 5-serie maar wordt in Europa als merk Alpina geregistreerd.
Dit merk Alpina is niet opgenomen in de XRAY koerslijst, er is onvoldoende marktinformatie beschikbaar om een betrouwbare restwaarde te bepalen. Volgens mijn mening kan deze koerslijst niet als basis dienen in deze vorm.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“10. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door
eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres. Zij
heeft daartoe verwezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto
ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het
taxatierapport en de daarbij gevoegde foto's wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over
aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is
ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een
of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot
een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de
branche zou zijn ontwikkeld.
11. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet
te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de referentievoertuigen,
maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de auto zelf.[1] Uitgaande van een
catalogusprijs van € 111.324, een bedrag van € 23.378 aan Btw en een bedrag van € 48.850
bedraagt de historische nieuwprijs van de auto € 183.552.
12. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder aannemelijk dat de hogere
nieuwprijs in onderhavige geval niet resulteert in verlaging van de naheffingsaanslag omdat
bij de aanslagoplegging is uitgegaan van een te lage handelsinkoopwaarde. Verweerder
heeft toegelicht dat, gelet op het exclusieve karakter van de BMW Alpina, geen koerslijst
van de auto bestaat. Daarbij heeft verweerder gewezen op verschillen tussen de BMW
Alpina en de Xray-koerslijstauto wat betreft onder meer het aantal cilinders, het
motorvermogen en het gewicht. Verweerder bepleit een handelsinkoopwaarde van
€ 125.016. De rechtbank acht dit bedrag, dat is gebaseerd op het eigen aankoopbedrag van
de auto, aannemelijk. Aan de omstandigheid dat verweerder bij de aanslagoplegging is
uitgegaan van een lagere handelsinkoopwaarde kan geen vertrouwen worden ontleend.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de lagere handelsinkoopwaarde is opgenomen in de
aangifte van eiseres.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een
te hoog bedrag opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens
overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden
wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk
beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
15. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 21 april 2022, de uitspraak op
bezwaar is van 12 oktober 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli
2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 2 jaar
verstreken. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per
overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). De overschrijding dient geheel te
worden toegerekend aan de bezwaarfase.
16. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de
rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in
aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het
arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023 [2] en het Besluit proceskosten bestuursrecht
voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor
het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en
wegingsfactor van 0,25).
17. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de
Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiseres.
(…)
[1] Hoge Raad, 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Specifiek is in geschil hoe de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden bepaald en of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding en om een aanvullende vergoeding van immateriële schade.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte is meegegaan in het standpunt van de Inspecteur dat de handelsinkoopwaarde te laag was vastgesteld. Hoewel de hertaxateur van DRZ de afschrijving aan de hoge kant vond, is de Inspecteur hiermee wel akkoord gegaan en heeft hij de handelsinkoopwaarde conform de door belanghebbende ingebrachte koerslijst vastgesteld op € 74.756. Pas in beroep heeft de Inspecteur een beroep gedaan op interne compensatie, omdat de historische nieuwprijs naar boven moest worden bijgesteld. De Rechtbank heeft het beroep op interne compensatie gehonoreerd en de naheffingsaanslag niet verlaagd. Volgens belanghebbende ten onrechte, omdat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde een bedrag van € 41.877 aan opties is bijgeteld, om het verschil in cataloguswaarde tussen een BMW uit de 5-serie en een Alpina te overbruggen. Bovendien verzet het vertrouwensbeginsel zich tegen verhoging van de handelsinkoopwaarde. De afwijzende motivering van de Rechtbank overtuigt belanghebbende niet. Tot slot merkt belanghebbende op dat de Rechtbank niet had mogen uitgaan van de inkoopwaarde. De bpm is geen factuurbelasting, aldus belanghebbende.
5.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat aan het taxatierapport van belanghebbende diverse formele en materiële gebreken kleven. De taxateur heeft de auto nooit met eigen ogen gezien. De bewijslast rust op belanghebbende, die niet aannemelijk maakt dat de auto sneller afschrijft dan de referentieauto. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur alleen de berekening van de taxateur van belanghebbende gevolgd en niet de indruk gewekt dat hij het standpunt van belanghebbende deelde. Een Alpina is niet slechts een gestylede BMW uit de 5-serie, maar heeft andere hardware, andere software, meer vermogen, meer gewicht en is comfortabeler.
5.3.
Het Hof is van oordeel dat de koerslijst niet bruikbaar is om de handelsinkoopwaarde van de auto te onderbouwen. Uit de gedingstukken blijkt dat de auto niet op één lijn kan worden gesteld met een BMW uit de 5-serie, zelfs niet als een hoog bedrag aan opties wordt bijgeteld. De auto wijkt ook wat betreft vermogen en gewicht sterk af van de referentieauto. Alpina komt, getuige de verklaringen van de koerslijstproviders die de Inspecteur in hoger beroep heeft overgelegd, niet voor in de algemeen geaccepteerde koerslijsten en van Alpina zijn onvoldoende marktgegevens voorhanden. Het is aan belanghebbende om met andere middelen aannemelijk te maken dat de in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde wel juist is. Deze middelen heeft belanghebbende niet ingebracht. Het is in dit verband niet geloofwaardig dat de auto op een leeftijd van 5 maanden al meer dan de helft van zijn waarde heeft verloren (de historische nieuwprijs van € 183.552 ten opzichte van de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde van € 74.756). Het Hof verwijst voor een meer realistische berekening van de handelsinkoopwaarde naar hetgeen de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar heeft opgemerkt over de exclusiviteit van Alpina, het gebrek aan marktgegevens en de vermoedelijke handelswaarde van de auto (zie 2.6). Het Hof gaat er dan ook vanuit dat de handelsinkoopwaarde minimaal op een dusdanig bedrag moet worden gesteld, dat de afschrijving vergelijkbaar is met die van de referentieauto. De naheffingsaanslag is hoogst waarschijnlijk eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
5.4.
Over het beroep op het vertrouwensbeginsel kan het Hof kort zijn. Het maakt in wezen geen verschil of de Inspecteur enig vertrouwen bij belanghebbende heeft gewekt. Belanghebbende, een ervaren autohandelaar, wist of kon weten dat van een Alpina onvoldoende marktgegevens bekend zijn en dat voor deze auto geen koerslijst beschikbaar was. Zelfs niet door het optellen van een groot bedrag aan opties, waarop sneller wordt afgeschreven dan op de basiswaarde. Die opties kunnen dus niet worden aanvaard om de extra waarde van de auto ten opzichte van de referentieauto te onderbouwen. Hoewel de betaalde inkoopprijs niet de grondslag vormt voor de berekening van de bpm, vormt deze wel een aanwijzing van de marktwaarde van een voertuig. Ook de door belanghebbende voor de auto betaalde prijs (€ 86.260 exclusief btw, bpm en transportkosten) vormt een aanwijzing dat de in de aangifte opgevoerde handelsinkoopwaarde veel te laag was. Ook dit had belanghebbende kunnen en moeten beseffen. Ten overvloede merkt het Hof op dat de Inspecteur al in de uitspraak op bezwaar een beroep op interne compensatie heeft gedaan voor de te laag vastgestelde handelsinkoopwaarde, terwijl belanghebbende zich pas op gewekt vertrouwen heeft beroepen na het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1714, BNB 2024/62. Het Hof wijst het beroep op het vertrouwensbeginsel af.
5.5.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verzocht om een aanvullende vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De Rechtbank is bij de berekening uitgegaan van een onjuiste datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het Hof heeft geconstateerd dat dit juist is. Het Hof zal belanghebbende een extra bedrag van € 1.000 toekennen en voorts een daarop toegesneden proceskostenvergoeding.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 226,75 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep: 1 punt (verzoek) à € 907 x 0,25 (gewicht van de zaak).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 559 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur tot een aanvullende vergoeding van immateriële schade van € 1.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 226,75;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 559 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler.
Griffier, Voorzitter,
A.T.J. Schnitzeler A. van Dongen
De beslissing is op 9 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.