4.2.[verzoeker] heeft in eerste aanleg het volgende, zoals door de kantonrechter samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
[verzoeker] heeft bij GGZ gesolliciteerd op de vacature van Ervaringsdeskundige. In de vacature werd een arbeidsovereenkomst aangeboden voor onbepaalde tijd. Nadat GGZ vernam dat [verzoeker] een WIA-uitkering ontving, werd het aanbod van de arbeidsovereenkomst gewijzigd in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft GGZ als excuus gebruikt dat er geen functionerings- of beoordelingsgesprekken hebben plaatsgevonden en om die reden is [verzoeker] nogmaals een arbeidsovereenkomst aangeboden voor bepaalde tijd. De werkelijke reden voor GGZ om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden was dat [verzoeker] lang ziek is geweest. Verder heeft de klinisch psychologe en hoofdbehandelaar zich laatdunkend uitgelaten tegenover een directe collega en haar patiënt over de toevoeging van een Ervaringsdeskundige aan het behandelteam. Door het College voor de Rechten van de Mens is geconcludeerd dat in voornoemde incidenten GGZ [verzoeker] heeft gediscrimineerd.
Voorts heeft GGZ haar zorgplicht geschonden. [verzoeker] is ingesloten geweest in een gebouw tijdens een weekenddienst. Er was geen actuele Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), geen vrije doorgang naar buiten, geen alarmering en er waren geen instructies aan [verzoeker] gegeven. [verzoeker] heeft een deur moeten intrappen om uit het gebouw te kunnen komen. Als gevolg hiervan heeft [verzoeker] een operatie moeten ondergaan.
Uit het voorgaande blijkt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst samenhangt met de discriminatoire bejegening die [verzoeker] heeft ondervonden tijdens de uitoefening van zijn dienstverband. Daarmee is voldaan aan de gronden van artikel 7:681 lid 1, onderdeel c, BW en is GGZ een billijke vergoeding verschuldigd.
Ook op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel c, BW is volgens [verzoeker] GGZ een billijke vergoeding verschuldigd. De uitvoering van het dienstverband werd gekenmerkt door een voortdurende aaneenschakeling van onvolkomenheden, slordigheden, discriminatoire bejegening, juridische misslagen uit hoofde van de zorgplicht van GGZ.
Toen [verzoeker] thuiskwam op de dag dat de klinisch psychologe zich laatdunkend had uitgelaten, moest [verzoeker] met een ambulance naar het ziekenhuis op verdenking van acute cardiale klachten. Na onderzoek is vastgesteld dat hiervan geen sprake was, maar dat een en ander toegeschreven moet worden aan werkgerelateerde factoren.
[verzoeker] verwijst verder naar hetgeen hij heeft aangevoerd in de stukken in de procedure van het UWV. Met name wordt verwezen naar de gebeurtenissen in het tweede ziektejaar. GGZ heeft zich toen niet gehouden aan de verplichtingen betreffende de Wet Verbetering Poortwachter en ook niet aan de adviezen van de bedrijfsarts. GGZ heeft namelijk op 23 september 2021 ten onrechte gesteld dat [verzoeker] een contactmoment heeft geweigerd. GGZ heeft ook ten onrechte gesteld dat [verzoeker] slecht bereikbaar was.
In het tweede ziektejaar heeft [verzoeker] zelf verzocht om een contactmoment, omdat dit aan de zijde van GGZ uitbleef. Op 2 mei 2022 vond een evaluatiegesprek plaats tussen [verzoeker] en zijn casemanager. Daarbij heeft [verzoeker] aangegeven dat hij daarmee moeite had, omdat de casemanager het een en ander had verklaard in het kader van het onderzoek door het onderzoeksbureau naar de toedracht van het arbeidsongeval waarbij [verzoeker] in een gebouw ingesloten was geweest. De casemanager heeft [verzoeker] niet serieus genomen. [verzoeker] was daarvan erg aangedaan. De bedrijfsarts heeft daarna op 10 mei 2022 gerapporteerd dat er ook sprake was van een arbeidsconflict en partijen geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan. Vervolgens heeft [verzoeker] zelf het initiatief genomen om een gesprek aan te gaan, omdat GGZ dit naliet. Op 25 mei 2022 heeft het gesprek plaatsgevonden in het bijzijn van de casemanager, de Senior HR Adviseur en een vertrouwenspersoon. De casemanager heeft in dat gesprek medegedeeld dat hij het zonde van iedereen zijn tijd vond. Ook wilde de casemanager niet dat de nieuwe leidinggevende van [verzoeker] voortaan de evaluatiegesprekken zou doen.
Op 14 juli 2022 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat contact met de werkgever op dit moment toename in ziekte zal veroorzaken en om die reden niet wordt geadviseerd. Hieruit blijkt dat GGZ het erg bont had gemaakt.
GGZ heeft volgens [verzoeker] ernstig verwijtbaar gehandeld. Dit maakt dat GGZ op beide voornoemde gronden een billijke vergoeding is verschuldigd aan [verzoeker] . Het ontslag is onterecht verleend. De arbeidsovereenkomst zou naar verwachting tot het bereiken van de AOW-leeftijd hebben voortgeduurd. Gelet op het laatstverdiende salaris en op basis van 100% arbeidsongeschiktheid, bedraagt de billijke vergoeding € 421.363,00 bruto.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] aan hem een bedrag van € 30.000,00 wegens immateriële schadevergoeding toe te kennen.