ECLI:NL:GHDHA:2025:791

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BK-24/430
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Gemeente Zuidplas. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de waarde op 1 januari 2021 is vastgesteld op € 701.000 voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond had verklaard. Het Hof heeft ambtshalve beoordeeld of het hoger beroep ontvankelijk is, met name of [Y] gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden. Het Hof heeft vastgesteld dat de overgelegde machtiging niet voldeed aan de eisen, omdat deze niet specifiek genoeg was en niet ondertekend. Bovendien heeft [Y] niet voldaan aan het verzoek van het Hof om een recente machtiging in te dienen. Gezien deze omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/430

Uitspraak van 6 maart 2025

in het geding tussen:
[…]van [Y]
, beweerdelijk namens [X]te [Z] (belanghebbende),
en

de heffingsambtenaar van de Gemeente Zuidplas, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 maart 2024, nummer SGR 23/255.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 701.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriëleschadevergoeding afgewezen.
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 15 januari 2025 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens bij bericht van 6 februari 2025 het onderzoek gesloten.
Geschil in hoger beroep
2.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het hoger beroep ontvankelijk is. Daarbij gaat het om de vraag of [Y] , die namens belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld, gemachtigd is namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
2.2.
Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld en of de Heffingsambtenaar de informatieverplichting als bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden.

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

3.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
3.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar in redelijkheid aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
3.2.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 25 april 2024 een schriftelijke machtiging overgelegd, gedateerd 15 maart 2022. Dit betreft een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht (die ziet op “alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)”), zonder aanduiding op welke beschikking/aanslag en op welk jaar deze precies ziet. Deze machtiging is niet ondertekend.
3.3.
Het Hof heeft [Y] bij brief van 27 november 2024 verzocht om uiterlijk 24 december 2024 een recente machtiging in te dienen. De brief vermeldt dat indien binnen de daarvoor gestelde termijn van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3.4.
[A] van [Y] heeft in haar brief van 24 december 2024 aan het Hof laten weten dat zij niet tegemoet zal komen aan het verzoek tot het overleggen van een recente machtiging en heeft zich op het standpunt gesteld dat de al overgelegde machtiging volstaat. Bij de brief is een door belanghebbende ondertekende versie van de machtiging van 15 maart 2022 gevoegd en een e-mail aan belanghebbende van 25 april 2024 waarin hij op de hoogte is gebracht van het ingediende hoger beroep. Het Hof had volgens [Y] geen nieuwe, recente machtiging mogen verlangen.
3.5.
Het Hof heeft bij brief van 27 januari 2025 aan [Y] uitleg gegeven over het besluit tot het opvragen van recente machtigingen door het Hof in zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt.
3.6.
Het Hof heeft de gevraagde recente machtiging niet ontvangen. Uit het bij de brief van 24 december 2024 gevoegde e-mailbericht aan belanghebbende is geen opdracht van belanghebbende aan [Y] af te leiden om namens hem rechtshandelingen te verrichten ten aanzien van de beschikking en de aanslag. Evenmin is uit dat e-mailbericht af te leiden dat de volmacht van 15 maart 2022 nog geldig is of dat die volmacht wordt bekrachtigd. Naar het oordeel van het Hof volstaat de overgelegde machtiging van 15 maart 2022 niet, waarbij het Hof de navolgende omstandigheden – in samenhang bezien – in aanmerking neemt. Een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht kan – mede gelet op het tijdsverloop – op een van de in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde gronden beëindigd zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld, zodat een eerder verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van het rechtsmiddel niet langer kan bestaan. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen – in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen – vergroot de kans dat een gemachtigde met een algemene, doorlopende machtiging rechtsmiddelen aanwendt zonder dat een belastingplichtige kennis draagt van en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. Het Hof is ermee bekend dat in toenemende mate gemachtigden hoger beroep instellen zonder dat de belanghebbende daar weet van heeft en de belanghebbende, zodra deze van de procedure op de hoogte raakt, daar niet mee instemt. Dit geldt ook ten aanzien van [Y] (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag 26 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, Gerechtshof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648 en Gerechtshof Amsterdam 24 september 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2670).
3.7.
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in dit hoger beroep. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek van het Hof om een recente machtiging en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging, namelijk niet-ontvankelijkheid, verbindt het Hof aan het uitblijven van een recente machtiging de gevolgtrekking dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (vgl. Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
Slotsom
3.8.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

4. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, I. Reijngoud en L.D.M.A. Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler.
De griffier, de voorzitter,
A.T.J. Schnitzeler S.E. Postema
De beslissing is op 6 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.