Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/512940 HA ZA 16-1048
1.[verweerder 1] ,
2. [verweerder 2] ,
3. [verweerder 3] ,
4. [verweerder 4] ,
1.Het verdere procesverloop in hoger beroep
- de akte overlegging producties in hoger beroep na mondelinge behandeling van BDO, met de producties 20 en 21;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 17 november 2023, met de getuigenverklaringen van [verweerder 4] en [getuige] ;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 7 februari 2024, met de getuigenverklaring van [betrokkene 1] ;
- de memorie na enquête en contra-enquête van [verweerders] ;
- de memorie na enquête en contra-enquête van BDO.
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
- Het is niet gebleken dat BDO SPF Nieuwpoort
- Het is mogelijk dat de fiscus uit de
- Op BDO rustte de verplichting om – voor zover dit voor haar in redelijkheid mogelijk was – door middel van begeleiding, advies en informatie zoveel mogelijk te voorkomen dat de Belastingdienst uit gedragingen van de moeder en/of [verweerders] redelijkerwijs zou kunnen afleiden dat de beschikkingsmacht over het vermogen bij de moeder was gebleven (rov. 4.10).
- [verweerders] hebben elf gedragingen geïdentificeerd waarmee BDO volgens hen tekort is geschoten (rov. 4.11). In het tussenarrest zijn deze verwijten besproken.
- Het hof heeft opheldering gevraagd en bewijslevering bevolen ter zake van de volgende punten:
- De moeder had een vertrouwensband met de leden van de Raad van Advies, onder wie [betrokkene 2] , die werkzaam was bij BDO. De ondertekening van de eerste managementovereenkomst door de leden van de Raad van Advies namens de moeder vormt een indicatie dat de moeder via de Raad van Advies invloed kon uitoefenen op Intertrust.
- De omstandigheid dat [betrokkene 1] (werkzaam bij BDO) in 2007 aan Intertrust heeft geschreven dat de [familie] niet wenste dat The United Trust Company N.V. bestuurder van SPF Nieuwpoort zou worden, kan een indicatie vormen dat de beschikkingsmacht over het vermogen van de SPF bij de familie lag.
- De omstandigheid dat de [familie] – via BDO – ruimschoots in de gelegenheid was haar wensen over eventuele uitkeringen door te geven aan de Raad van Advies en dat de familie werd geïnformeerd over de besluitvorming, kan bijdragen aan de conclusie van de Belastingdienst dat uit gedragingen van de moeder en/of [verweerders] volgt dat de beschikkingsmacht over het vermogen bij de moeder is gebleven.
zonderhaar medeweten aan Intertrust heeft gefaxt. Naar het oordeel van het hof is dat niet komen vast te staan. Weliswaar is hiervoor geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder 4] de overeenkomst
metmedeweten van BDO aan Intertrust heeft gefaxt. Maar hieruit volgt niet dat vast staat dat dat
zondermedeweten van BDO is gebeurd. Grief 5 is dus ongegrond.
all inbedrag van € 462.552,13 toegewezen, te weten 80% van (viermaal € 139.090,- + € 21.830,16) (zie eindvonnis van 9 december 2020, rov. 2.14). In plaats daarvan zal het hof BDO veroordelen tot betaling van 80% van viermaal € 139.090,- = € 445.088,-.
€ 178,-
€ 178,-
3.Beslissing
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt BDO aan [verweerders] te betalen een bedrag van € 445.088,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het moment van betaling van deze bedragen door [verweerders] aan de Belastingdienst tot aan de dag van algehele voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt BDO in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerders] tot op heden begroot op € 27.377,-;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [verweerders] in de kosten van de procedure in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, aan de zijde van BDO tot op heden begroot op € 18.822,-;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.