ECLI:NL:GHDHA:2025:914

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.339.671-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een strandpaviljoen in kort geding wegens huurachterstanden

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen Hoek van Holland Investment C.V. (HvH) en Baluga B.V. over de ontruiming van een strandpaviljoen. HvH, de verhuurder, heeft Baluga aangeklaagd wegens langdurige huurachterstanden. Het hof oordeelt dat Baluga herhaaldelijk te laat heeft betaald en dat dit een ernstige tekortkoming vormt. Ondanks dat Baluga stelt dat er onduidelijkheid is over de verhuurderstatus van HvH, oordeelt het hof dat de huurachterstand voldoende reden is voor ontruiming. Het hof gelast de ontruiming van het gehuurde, tenzij Baluga kan aantonen dat zij op basis van een overeenkomst met de gemeente Rotterdam het gebruik van het gehuurde mag voortzetten. Het hof wijst ook de vordering van HvH tot betaling van huur en buitengerechtelijke kosten toe, maar wijst de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten af omdat HvH niet heeft aangetoond deze kosten te hebben gemaakt. De proceskosten worden aan Baluga opgelegd, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.339.671/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/675601 / KG ZA 24-208
Arrest in kort geding van 20 mei 2025(bij vervroeging)
in de zaak van
Hoek van Holland Investment C.V.,
gevestigd in Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. C.A. Gobbens, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Baluga B.V.,
gevestigd in Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. Boeters, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna HvH en Baluga noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Dit kort geding gaat over de vraag of Baluga het door haar gehuurde strandpaviljoen (hierna: het gehuurde) moet ontruimen.
1.2
Het hof oordeelt dat Baluga inmiddels dusdanig vaak aanzienlijk te laat is geweest met het betalen van de verschuldigde huur dat dit in een bodemprocedure reden zal zijn voor ontruiming. In dit kort geding is echter, ondanks vragen van het hof, onduidelijk gebleven of HvH nog steeds de verhuurder is. Daarom gelast het hof de ontruiming tenzij blijkt dat Baluga daarover inmiddels met de gemeente Rotterdam andere afspraken heeft gemaakt.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenarrest van 14 januari 2025, waarin het hof nadere informatie heeft gevraagd;
  • de akte van HvH van 11 februari 2025, met een bijlage;
  • de antwoord-akte van Baluga van 11 maart 2025, met twee bijlagen.

3.Verdere beoordeling

Stellingen partijen na het tussenarrest van 14 januari 2025

3.1
Het hof heeft in het tussenarrest aan verhuurder HvH gevraagd of zij nog verhuurder is/blijft van het strandpaviljoen in verband met plannen van de Gemeente om rechtstreeks aan ondernemers op het strand te gaan verhuren.
3.2
HvH heeft bij akte van 11 februari 2025 geantwoord dat zij op 4 juni 2025 [het hof begrijpt: 2024] met de Gemeente een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan zij verplicht is om het gehuurde op 31 maart 2025 aan de Gemeente op te leveren, ontruimd, intact leeg en vrij van gebruiksrechten. Omdat de vaststellingsovereenkomst een geheimhoudingsbeding bevat, kan deze niet in het geding worden gebracht, aldus nog steeds HvH. Zij heeft hieraan toegevoegd dat Baluga opnieuw een betalingsachterstand heeft laten ontstaan door termijnen onbetaald te laten. Het gaat om een huurachterstand per 5 februari 2025 van meer dan vier maanden. Het betreft, aldus nog steeds HvH met verwijzing naar haar debiteurenoverzicht, de onbetaalde huur over de maanden september 2024, december 2024, januari 2025 en februari 2025, te vermeerderen met boetebedragen van € 300,- per maand (en, naar het hof begrijpt, niet betaalde huurverhogingen). HvH becijfert de totale achterstand, verminderd met de op 31 januari 2025 betaalde huur over november 2024, op een totaalbedrag van € 17.058,80. Volgens HvH rechtvaardigt dit de ontruiming, ook in het geval geoordeeld moet worden dat de huurovereenkomst nog niet is geëindigd
3.3
Baluga op haar beurt stelt dat HvH op de vraag van het hof te weinig informatie heeft verstrekt waardoor niet inzichtelijk is gemaakt of en hoe deze vaststellingsovereenkomst invloed heeft op de rechten van Baluga als huurder. Omdat HvH niet nader is ingegaan op de vraag of HvH verhuurder blijft vanaf 1 april 2025, moet worden uitgegaan van de berichtgeving richting Baluga eerder in deze procedure en de nadere berichtgeving overgelegd bij de akte van Baluga waaruit duidelijk blijkt dat de Gemeente Rotterdam per 1 april 2025 de verhuurder wordt. Baluga heeft omtrent de gestelde betalingsachterstand het volgende aangevoerd. Posten 24700125, 24700152, 24700157, 24700175, 25700181, 24700189 en 257000001 zijn nimmer gefactureerd en worden door Baluga betwist. De maanden huur voor september 2024, december 2024 en januari/februari/maart 2025 zijn betaald, zoals blijkt uit bijgevoegde producties. De huur bedraagt, anders dan HvH heeft vermeld in haar debiteurenoverzicht, een bedrag van €3.810,- per maand. Facturen hiervan heeft zij niet ontvangen. De betalingsbewijzen bevestigen dat zij steeds tijdig en volledig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, aldus nog steeds Baluga.
De door HvH gevorderde ontruiming
3.4
Het hof laat in het midden of de schikkingsovereenkomst een geldige ontruimingstitel biedt en zal hierna de (voorwaardelijk ingestelde) vordering van HvH om Baluga te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde beoordelen.
3.5
Vast staat dat Baluga gedurende lange tijd de huur veelvuldig aanzienlijk te laat heeft betaald (zie hierna), dit overigens los van voormelde posten 24700125, 24700152, 24700157, 24700175, 25700181, 24700189 en 257000001 (omtrent boete en, naar het hof begrijpt, de betwiste huurverhogingen) die het hof buiten beschouwing laat.
3.6
Na de schikkingsovereenkomst van 17 februari 2023, waarbij nota bene expliciet tijdige betaling van de huur was afgesproken, ging het in april en mei 2023 weer mis. Na aanzuivering van de achterstand heeft Baluga vervolgens tot en met december 2023 de huur op tijd (uiterlijk de eerste van de betreffende maand) betaald. Vervolgens ontstonden er weer haperingen; de huur van januari 2024 en maart 2024 werd te laat betaald, terwijl blijkens de door Baluga zelf overgelegde (hierna weergegeven) betaalbewijzen in het najaar van 2024 en begin 2025 de huur stelselmatig vele maanden te laat is betaald. Immers werd
- de huur over december 2024 betaald op 27 februari 2025 (3 maanden te laat);
- de huur over november 2024 betaald op 31 januari 2025 (3 maanden te laat)
- de huur over oktober 2024 betaald op 30 december 2024 (3 maanden te laat)
- de huur over januari 2025 betaald op 10 maart 2025 (2,5 maanden te laat)
- De huur over februari 2025 betaald op 11 maart 2025 (1,5 maand te laat).
3.7
De betalingsverplichting van Baluga vloeit voort uit de huurovereenkomst, niet uit toegezonden facturen. Het betalingsgedrag van Baluga vormt een ernstige tekortkoming van Baluga, die naar het oordeel van het hof in een bodemprocedure grond zal opleveren voor ontbinding van de huurovereenkomst. De persoonlijke omstandigheden van Baluga wegen hier niet tegenop. Een verhuurder hoeft genoemd langdurig slechte betaalgedrag niet te dulden. De omstandigheid dat de huurachterstand inmiddels mogelijk (voor een deel) is ingelopen, doet niet af aan de ernstige tekortkomingen van Baluga. Onder deze omstandigheden valt de belangenafweging in het voordeel van de verhuurder uit. Dit betekent dat het hof als voorzieningenrechter in beginsel grond ziet om de ontruiming te bevelen.
3.8
Probleem hierbij is wél dat het voor het hof nog steeds niet duidelijk is of HvH nog verhuurder is of dat de gemeente Rotterdam inmiddels, zoals kennelijk de bedoeling was, verhuurder is geworden. Noch HvH noch Baluga, die als huurder hierover toch ook enige concrete informatie moet hebben, heeft hierover voldoende duidelijkheid verschaft. Gelet op dit alles zal het hof de ontruiming van het gehuurde bevelen binnen twee weken na betekening van dit arrest,
tenzij Baluga het gebruik van het gehuurde op basis van een daartoe met de gemeente Rotterdam gesloten overeenkomst (op welke titel dan ook) mag voortzetten, van welke overeenkomst Baluga binnen 2 weken na betekening van dit arrest aan HvH bewijs dient te leveren hetzij door het aan HvH toezenden van de overeenkomst dan wel een schriftelijke verklaring van de gemeente dat Baluga het gebruik mag voortzetten.
Vordering HvH tot betaling van de huur, althans een gebruiksvergoeding
3.9
HvH vordert tevens, kort gezegd, betaling van de huur van € 3.539,92 vanaf maart 2024, dan wel een gebruiksvergoeding, tot het moment van ontruiming.
3.1
Blijkens het voorgaande is deze vordering toewijsbaar in die zin dat HvH aanspraak heeft op huurpenningen zolang zij verhuurder is en het gehuurde niet is ontruimd. Het hof als voorzieningenrechter kan bij gebrek aan verdere informatie niet beslissen over de situatie waarin de Gemeente (als verhuurder of anderszins) mogelijk zeggenschap heeft gekregen over het gehuurde. Daarom zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is weergegeven.
Vordering HvH tot betaling van buitengerechtelijke kosten
3.11
HvH vordert een bedrag van € 478,29 aan buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente. HvH baseert deze vordering op artikel 33.1 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden, waarin (samengevat en voor zover thans van belang) is vastgelegd dat de huurder de gemaakte buitengerechtelijke kosten volgens het gebruikelijke tarief moet betalen. Nu HvH niet heeft gesteld dat zij deze buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zal het hof deze vordering afwijzen.
Conclusie en proceskosten
3.12
Het hof zal het vonnis vernietigen en beslissen zoals hierna vermeld. Baluga zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten.
Het hof begroot de proceskosten van HvH in hoger beroep op:
dagvaarding € 115,22
griffierecht € 798,-
salaris advocaat € 3.035,- (2,5 punten × tarief II ad 1214)
nasalaris € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.162,22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Beslissing
Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2024;
  • veroordeelt Baluga om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het gehuurde aan de Zeekant 53 te Hoek van Holland te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van HvH zijn, en onder afgifte van alle sleutels en verder bij het pand behorende zaken blijvend ter vrije en algehele beschikking van HvH te stellen,
  • veroordeelt Baluga om steeds uiterlijk de eerste dag van de betreffende maand, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, aan HvH te voldoen een bedrag van € 3.539,92 aan huurpenningen voor iedere maand vanaf 24 maart 2024 dat HvH nog verhuurder is en het gehuurde niet is ontruimd;
  • veroordeelt Baluga in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank, aan de zijde van HvH begroot op € 688,- aan griffierecht, € 1.079,00 aan salaris advocaat en € 173,- aan nakosten; deze kosten vermeerderd met de wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
  • veroordeelt Baluga in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van HvH begroot op € 4.162,22, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Baluga deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als Baluga niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze vervolgens wordt betekend, Baluga de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nasalaris van € 92,-; vermeerderd met de wettelijke rente hierover als Baluga deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr M.A.F. Tan-de Sonnaville, mr. J.E.H.M. Pinckaers en
mr. P. van der Kolk-Nunes en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.