In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd door de gemeente Alphen aan den Rijn, betrof een bedrag van € 56,00, bestaande uit € 1,90 parkeerbelasting en € 54,10 aan kosten. De Heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank. De Rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat de uitspraak op bezwaar op 13 april 2022 zou zijn verzonden naar het geregistreerde e-mailadres van de gemachtigde van belanghebbende. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat hij de uitspraak pas op 1 februari 2023 had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze was bekendgemaakt. Hierdoor was de termijn voor het indienen van het beroepschrift pas gaan lopen op 2 februari 2023, en was het beroep tijdig ingediend op 24 februari 2023. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en wees de zaak terug voor inhoudelijke behandeling.