Arrest d.d. 22 februari 2011
Zaaknummer 200.055.247/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Univé Schade N.V.,
gevestigd te Assen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Univé,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [adres],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. D. Griffiths, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 8 juli 2009 en 23 december 2009 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 januari 2010 is door Univé hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 23 december 2009 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 2 februari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het tussen partijen op 23 december 2009 door de Rechtbank te Assen onder zaaknummer 73153/ HA ZA 09-368 gewezen vonnis en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering van wel die vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de kosten van de gedingen in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van Univé in de kosten van het hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Univé heeft vijf grieven opgeworpen.
Met betrekking tot de feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.14. een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen verschil van mening, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Samengevat komen deze op het volgende neer.
2. [geïntimeerde sub 1] (verder [geïntimeerde sub 1]) heeft bij Univé een personenautoverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering, een brand- en inboedelverzekering en een fietsverzekering afgesloten. Onder de dekking van de personenautoverzekering valt de Fiat Punto van de echtgenote van [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] (verder [geïntimeerde sub 2]).
3. Op deze verzekeringen zijn de algemene voorwaarden van Univé, neergelegd in het Algemeen Reglement ALG-5, van toepassing. Voor zover hier van belang is daarin het volgende opgenomen:
1.18. Fraude
Het opzettelijk misleiden en/of trachten te misleiden van de verzekeraar teneinde een uitkering te verkrijgen onder de polis, dan wel anderszins voordeel te verkrijgen, zonder dat er rechtens een recht op de uitkering of dat voordeel bestaat.
8.1. Einde van de verzekering(-en)
De verzekering eindigt direct nadat de verzekeraar aan de verzekeringsnemer schriftelijk heeft medegedeeld dat op voortzetting van de verzekering geen prijs meer wordt gesteld naar aanleiding van een gebeurtenis waarbij de verzekeringsnemer en/of verzekerde(n) en/of tot uitkering gerechtigde fraude heeft gepleegd jegens de verzekeraar of een ander tot de Univé-groep behorende rechtspersoon. Bovendien behouden de verzekeraar en de andere tot de Univé-groep behorende rechtspersonen zich in deze gevallen het recht voor ook andere bij hen gesloten verzekeringen tussentijds te beëindigen.
4. Op 8 juli 2008 heeft [geïntimeerde sub 2] als bestuurder van de hiervoor genoemde Fiat Punto schade aan deze auto veroorzaakt door tegen een paal te rijden. Het risico van deze schade was onder de autoverzekering gedekt.
5. Op 11 juli 2008 heeft [geïntimeerde sub 1] telefonisch contact opgenomen met Univé. [geïntimeerde sub 1] heeft toen aan een medewerker van Univé verteld dat de Fiat Punto stond geparkeerd, dat er toen schade aan is ontstaan en dat de daders onbekend zijn gebleven. [geïntimeerde sub 1] heeft geïnformeerd of schademelding gevolgen zou hebben voor zijn no claimkorting. [geïntimeerde sub 1] is verteld dat dat inderdaad het geval zou zijn. In het gesprek heeft de medewerker van Univé verder gewezen op de mogelijkheid om een aanvullende verzekering af te sluiten, de zogeheten Bonus Opbouw Bescherming (verder BOB-verzekering). De BOB-verzekering biedt een zodanige dekking dat één schade per jaar niet leidt tot verlies van de no claimkorting. [geïntimeerde sub 1] heeft vervolgens gezegd dat hij een definitieve schademelding in overweging neemt.
6. Schademelding zou leiden tot een zodanig verlies van no claimkorting dat [geïntimeerde sub 1] als gevolg van de schademelding in de vijf jaren daarna ongeveer € 684,- meer aan premie zou gaan betalen.
7. [geïntimeerde sub 1] heeft op 11 juli 2008 nogmaals telefonisch contact opgenomen met Univé en kenbaar gemaakt dat hij de BOB-verzekering wilde afsluiten. [geïntimeerde sub 1] heeft op dat moment geen schademelding gedaan.
8. Via een op 8 augustus 2008 gedagtekend schadeformulier heeft [geïntimeerde sub 2] bij Univé de schade aan de Fiat Punto gemeld. Op het schadeformulier heeft [geïntimeerde sub 2] opgegeven dat zich op 15 juli 2008 om 15:00 uur een aanrijding heeft voorgedaan en dat zij zichzelf voor de daarvoor ontstane schade aansprakelijk houdt.
9. Vanwege de korte tijd die is verstreken tussen het sluiten van de BOB-verzekering en de schademelding heeft Univé een zogeheten toedrachtsonderzoek laten uitvoeren door het onderzoeksbureau CED Forensic.
10. Univé heeft op basis van het toedrachtsonderzoek geoordeeld dat er sprake is van fraude, zodat er geen recht op vergoeding van de schade bestaat. Daarnaast heeft Univé, voor zover thans nog van belang, per 7 november 2008 alle lopende verzekeringen van [geïntimeerde sub 1] tussentijds beëindigd.
Het geschil
11. [geïntimeerden] hebben voor de rechtbank onder andere gevorderd Univé te veroordelen tot vergoeding van de schade onder de personenautoverzekering, het ongedaan maken van de beëindiging van de verzekeringen en vergoeding van de schade veroorzaakt door de beëindiging van de verzekeringen.
12. De rechtbank heeft, naast enkele andere vorderingen de vordering tot schadevergoeding onder de personenautoverzekering afgewezen. Daarentegen heeft de rechtbank Univé veroordeeld de beëindiging van de hiervoor genoemde verzekeringen ongedaan te maken en [geïntimeerde sub 1] de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van de beëindiging van deze verzekeringen.
Met betrekking tot de grieven
13. Met de door haar opgeworpen grieven I, II, III en IV komt Univé op tegen het oordeel van de rechtbank dat zonder nadere toelichting van de zijde van Univé niet valt te begrijpen waarom in dit geval, gezien het beperkte financieel belang dat met de fraude gemoeid was, niet had kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan het beëindigen van alle verzekeringen.
Meer in het bijzonder heeft zij er op gewezen dat [geïntimeerden] welbewust hebben gehandeld door het noemen van een verkeerde datum voor het ongeval, waardoor zij is benadeeld voor een bedrag dat ongeveer 40% van het schadebedrag beloopt. Aangezien het vertrouwen tussen de verzekeraar en de verzekerde de basis vormt van de verzekeringsovereenkomst is in de opvatting van Univé elke andere maatregel dan beëindiging van de verzekeringen als niet passend en te lichtvaardig te beschouwen.
14. [geïntimeerden] hebben betoogd dat Univé ook in de memorie van grieven nog steeds niet overtuigend heeft toegelicht waarom niet met minder verstrekkende maatregelen had kunnen worden volstaan. [geïntimeerde sub 1] is al 29 jaren klant van Univé en heeft altijd aan zijn verplichtingen voldaan. Van misleiding bij het invullen van de ongevalsdatum op het schadeformulier is geen sprake geweest, aldus [geïntimeerden] Het ging volgens hen om een vergissing.
15. Het hof stelt voorop dat in rechte vast staat dat [geïntimeerden] ten opzichte van Univé fraude hebben gepleegd door bewust een onjuiste datum op het schadeformulier te vermelden, nu [geïntimeerden] niet in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank. Het hof zal dan ook voorbij gaan aan de stelling van [geïntimeerden] dat zij zich hebben vergist.
16. Op grond van artikel 8.1 Algemeen Reglement ALG-5 kan Univé alle verzekeringsovereenkomsten tussen haar en een verzekeringsnemer beëindigen in het geval van fraude van de verzekeringsnemer en/of de verzekerde.
17. Naar het oordeel van het hof kan Univé alleen dan geen gebruik maken van haar bevoegdheid wanneer dat naar maatstaven redelijkheid en billijkheid tot een voor de verzekerde onaanvaardbaar resultaat zou leiden.
18. [geïntimeerden] hebben door het plegen van de hiervoor bedoelde fraude het vertrouwen van Univé geschaad. In dit verband acht het hof van doorslaggevend belang dat een verzekeraar moet kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens die hem door de verzekeringsnemer en/of de verzekerde worden verstrekt. Naar het oordeel van het hof behoefde Univé niet af te zien van het beëindigen van de verzekeringen op grond van het feit dat de fraude in hoofdsom een bedrag van € 684,- betrof. Ook fraude met een dergelijk bedrag kan het vertrouwen van de verzekeraar zodanig aantasten dat voortzetting van de verzekeringsovereenkomst(en) niet langer gevergd kan worden.
Verder staat vast dat [geïntimeerden] hun verzekeringen, met uitzondering van de fietsverzekering, bij een andere verzekeringsmaatschappij hebben kunnen onderbrengen, ook al was dat tegen een aanzienlijk hogere premie.
Onder de gegeven omstandigheden heeft Univé dan ook geen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de onderhavige verzekeringsovereenkomsten.
19. De grieven I, II, III en IV slagen.
20. Grief V richt zich tegen de compensatie van de kosten van de procedure in eerste aanleg. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat [geïntimeerden] op de onderdelen waarop zij in eerste aanleg in het gelijk waren gesteld alsnog in het ongelijk zullen worden gesteld. Per saldo worden zij daardoor in het geheel in het ongelijk gesteld, zodat de grond voor de compensatie van de proceskosten komt te vervallen. Daarom zullen [geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
21. Grief V treft eveneens doel.
Slotsom
22. Het vonnis van de rechtbank van 23 december 2009 kan niet ongewijzigd in stand blijven. Om praktische redenen zal het hof het vonnis in zijn geheel vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerden] afwijzen onder veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Deze kosten worden begroot op € 904,- (2 punten, tarief II, € 452,- per punt, factor 1) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Daarnaast zullen [geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die worden begroot op € 387,89 (€ 73,89 explootkosten en € 314,- griffierecht) aan verschotten en € 894,- (1 punt, tarief II, € 894,- per punt, factor 1) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 23 december 2009;
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan Univé van:
- de kosten van de procedure in eerste aanleg tot heden begroot op € 904,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
- de kosten van de procedure in hoger beroep tot heden begroot op € 387,89 aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. R. Ch. Verschuur, voorzitter, B.J.H. Hofstee en
R. Feunekes, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 februari 2011 in bijzijn van de griffier.