ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1749

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.927-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring op eigen aangifte van een schuldenaar zonder voldoende baten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van een schuldenaar, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank Groningen had eerder op 8 maart 2011 het verzoek tot faillietverklaring van [appellante] afgewezen. [Appellante] verkeerde in een situatie waarin zij had opgehouden te betalen en had een schuld van naar schatting € 160.000 aan verschillende schuldeisers. Tijdens de zitting op 30 maart 2011 heeft [appellante] haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij na haar huwelijk met financiële problemen te maken had gekregen en dat een verzoek tot schuldsanering weinig kansrijk was. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] verscheidene schuldeisers heeft en dat zij niet in staat is om haar schulden te voldoen. Het hof oordeelde dat, in tegenstelling tot de rechtbank, niet aannemelijk hoeft te zijn dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te dekken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en [appellante] in staat van faillissement verklaard. Tevens zijn er een rechter-commissaris en een curator benoemd. Het hof benadrukte dat de faillietverklaring ook het belang dient van het onderzoeken van de boedel en mogelijke saneringsopties voor de gefailleerde.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 april 2011
Zaaknummer 200.083.927
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.T. Huisman, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
Bij beschikking van 8 maart 2011 heeft de rechtbank Groningen het verzoek tot faillietverklaring van [appellante] afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 maart 2011, heeft [appellante] verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende haar in staat van faillissement te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 30 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is [appellante], bijgestaan door mr. M.E. Derix (een kantoorgenote van mr. Huisman). Ter zitting heeft mr. Derix een lijst van schuldeisers van [appellante] en twee arresten overgelegd (Hof
's-Gravenhage, 10 mei 1974, NJ 1975, 267 en HR, 11 februari 1988, NJ 1989, 641).
De beoordeling
Inleiding
1. Op 4 maart 2011 is ter griffie van de rechtbank een verklaring opgemaakt van [appellante], inhoudende dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, op grond waarvan is verzocht haar in staat van faillissement te verklaren.
2. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 maart 2011 beslist zoals hiervoor, bij "Het geding in eerste instantie", staat vermeld.
3. De rechtbank is van oordeel dat met de faillietverklaring van [appellante] geen redelijk belang is gediend nu gebleken is dat [appellante] geen vermogen heeft, wat ten goede zou kunnen komen aan haar schuldeisers. De kosten van het faillissement zullen volgens de rechtbank niet voldaan kunnen worden.
4. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift geeft [appellante] aan dat zij na beëindiging van haar huwelijk is achtergebleven met een schuld van naar schatting in totaal
€ 160.000,-- aan verschillende schuldeisers. [appellante] wordt ervan verdacht dat zij verkeerde opgaven aan de gemeente Groningen heeft verstrekt tijdens de periode waarin zij een bijstandsuitkering genoot. Er loopt thans een strafrechtelijk onderzoek waarvan de uitkomst nog niet duidelijk is. Wel heeft de gemeente Groningen aangegeven dat een bedrag van ongeveer € 25.000,-- aan uitkering van haar zal worden teruggevorderd. [appellante] verklaart dat haar situatie het moeilijk maakt voor haar om een verzoek in te dienen tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het verzoek dat zij bij de Groninger Kredietbank had ingediend, is gelet op haar situatie als weinig kansrijk terzijde geschoven.
Nu zij verschillende schuldeisers heeft, zij niet in staat is deze te betalen en een schuldsaneringsregeling tot de onmogelijkheden lijkt te behoren, is volgens [appellante] haar faillissement de enige uitweg uit haar financieel deplorabele situatie.
Het oordeel
5. Op grond van artikel 1 van de Faillissementswet (hierna: Fw) wordt de schuldenaar, die in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer van zijn schuldeisers, in staat van faillissement verklaard.
6. Gelet op artikel 6, derde lid, Fw wordt in het geval dat de schuldenaar zelf het verzoek doet, de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
7. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] een lijst overgelegd waarop haar schuldeisers worden vermeld. Mr. Derix heeft een aantal van deze schulden toegelicht. Het hof is van oordeel dat op grond hiervan summierlijk is gebleken dat [appellante] verscheidene schuldeisers heeft. Tevens is naar het oordeel van het hof summierlijk gebleken dat [appellante] thans onvoldoende financiële middelen tot haar beschikking heeft om deze schulden te kunnen voldoen. Hiermee is naar het oordeel van het hof summierlijk gebleken dat [appellante] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
8. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat, wil een verzoek ex artikel 1 Fw kunnen worden toegewezen, niet aannemelijk hoeft te zijn dat er voldoende baten aanwezig zijn of zullen zijn om (tenminste) de kosten van het faillissement te kunnen voldoen. De wet stelt naar het oordeel van het hof niet een dergelijke eis. Evenmin kan gezegd worden dat de gedane aangifte geen redelijk, door de Faillissementswet beschermd belang dient. Nog daargelaten dat de wet imperatief voorschrijft dat de schuldenaar van wie aannemelijk is dat deze in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard wordt, is het belang bij een dergelijke aangifte ook daarin gelegen dat de te benoemen faillissementscurator niet alleen de stand van de boedel nader onderzoek, maar ook eventuele mogelijkheden kan bezien om door de gefailleerde (alsnog) een akkoord te doen aanbieden, dan wel om het faillissement op de voet van het bepaalde bij artikel 15b Fw in een schuldsanering te doen omzetten (vgl. ook hof Amsterdam, 23 juni 2009, LJN: BJ8512).
Slotsom
9. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
verklaart [appellante] in staat van faillissement;
benoemt tot rechter-commissaris mr. A.L. Goederee, rechter in de rechtbank Groningen;
stelt aan tot curator mr. P. Lettinga, advocaat te Groningen;
geeft last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Feunekes, voorzitter, B.J.H. Hofstee en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 april 2011 in bijzijn van de griffier.