ECLI:NL:GHLEE:2012:BV9602

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.418/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van waterschap voor onjuiste informatie over doorvaartbreedte van brug

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het Waterschap Hunze en Aa's voor de vermeende onjuiste beantwoording van vragen door [appellant] over de maximale doorvaartbreedte van een brug. [appellant] had op 29 november 2005 een brief gestuurd naar het waterschap met vragen over de diepgang van het Afwateringskanaal, de breedte van de bruggen en de mogelijkheid om een stuk grond te kopen. Het waterschap antwoordde op 16 december 2005, maar [appellant] stelde later dat de informatie onjuist was en dat hij hierdoor schade had geleden. De rechtbank Groningen wees de vordering van [appellant] af, oordelend dat het waterschap niet onrechtmatig had gehandeld en dat er sprake was van eigen schuld aan de zijde van [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend, waarbij hij betoogde dat het waterschap onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt. Het hof overwoog dat het waterschap de vragen van [appellant] op een redelijke manier had beantwoord en dat het niet verplicht was om nadere vragen te stellen over de strekking van de vragen. Het hof concludeerde dat de door het waterschap gegeven informatie niet onjuist was en dat de vordering van [appellant] op deze grond afstuit.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met aanpassing van de motivering, en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen burgers en overheidsinstanties, en de verantwoordelijkheden die beide partijen hebben in het verstrekken en ontvangen van informatie.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 maart 2012
Zaaknummer 200.067.418/01
(zaaknummer rechtbank: 110632/HA ZA 09-531)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. N. Veerman, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
het Waterschap Hunze en Aa's,
gevestigd te Veendam,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: het waterschap,
advocaat: mr. M. Bauman, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 23 september 2009 en 31 maart 2010 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 mei 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 31 maart 2010 met dagvaarding van het waterschap tegen de zitting van 8 juni 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank te Groningen van 31 maart 2010 met zaaknummer 110632 / HA ZA 09-531 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van appellant alsnog toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door het waterschap verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd, onder overlegging van een productie, met als conclusie:
"In principaal appèl:
dat het Hof bevestigt - zonodig onder verbetering der gronden - het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank te Groningen d.d. 31 maart 2010, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
In incidenteel appèl:
dat het Hof tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 21 maart 2010 vernietigt c.q. verbetert in dier voege dat het Hof bepaalt dat het Waterschap niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en dat [appellant] op die grond in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans hem deze vorderingen als ongegrond moeten worden ontzegd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord, onder overlegging van een productie, met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank te Groningen van 31 maart 2010 met zaaknummer 110632 / HA ZA 09-531 te bekrachtigen in dier voege dat het Hof bepaalt dat het Waterschap jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en dat van eigen schuld aan de zijde van [appellant] geen sprake is, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel vijf grieven opgeworpen.
Het waterschap heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de productie bij de memorie van antwoord in incidenteel appel
1. Op deze productie heeft het waterschap niet behoeven te reageren. Indien de inhoud van deze productie voor de beoordeling van het geschil van belang is, zal het hof het waterschap daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
Ten aanzien van de feiten
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.1. [appellant] heeft op 29 november 2005 een brief aan het bestuur van het waterschap gericht, met de volgende inhoud:
"Ik als toekomstig bewoner van een woonark, deze met als ligplaats Afwateringskanaal/Damsterdiep te Steendam (zie bijlage) heb een drietal vragen:
a) Kunt u mij aangeven wat de diepgang daar te plekke is, daar ik hoor dat dit maar plm. 1,25 mtr is, maar ik heb nu al een aantal keren daar gemeten met als uitkomst ruim 1,80/2,50 mtr.
b) Kunt mij aangeven wat de maximale breedte is van de bruggen vanaf het Eemskanaal t.e.m. de ligplaats (zie bijlage) en kunt u mij zeggen wat de maten zijn van de sluis "De Groeve"
c) Is er een mogelijkheid om het stuk grond daar te plekke (zie omschrijving in bijlage) die in bezit is van uw waterschap in diende als zgn. slipdepot deze te kopen en wat de prijs hiervoor moet zijn, daar de functie van slipdepot niet meer van toepassing is op het moment dat ik daar woon in een woonark, mocht dit niet mogelijk zijn, wat zijn dan de voorwaarden voor het gebruik hiervan zoals omschreven in het aanwijsbesluit van de gemeente."
Als bijlage was in ieder geval een ligplaatsenkaart woonschepen, hoofdweg 10A te Slochteren gevoegd.
2.2. Namens het dagelijks bestuur van het waterschap heeft het districtshoofd Noord, sector waterhuishouding en waterkering van het Waterschap bij brief van 16 december 2005, verzonden op 19 december 2005, het navolgende geantwoord:
"In uw brief van 29 november heeft u een aantal vragen gesteld over de diepgang in het Afwateringskanaal, de breedte van de bruggen vanaf het Eemskanaal en over de aankoop van een strook grond ter hoogte van uw ligplaats.
Hierover kan ik u het volgende meedelen:
De diepgang in het afwateringskanaal ter hoogte van uw ligplaats varieert tussen 1,27 meter en 3,20 meter. Dit blijkt uit peilingen die door ons zijn uitgevoerd op 10 augustus 2004. Op de bijlage zijn deze metingen weergegeven.
De doorvaartbreedte van de bruggen en sluizen van het Eemskanaal tot uw ligplaats zijn als volgt:
De Groeve sluis - zuid: 6,00 meter
Brug De Groeve 6,50 meter
Brug Steendam 7,00 meter
De strook grond langs uw ligplaats behoort tot de kadastrale percelen T 496 en T 497.Deze percelen zijn zowel eigendom van het waterschap als van [mede-eigenaar]. Het waterschap heeft deze strook in het verleden gebruikt als opslagdepot en wij zijn niet bereid deze strook te verkopen aan een derde. De strook kan in de toekomst ook nog weer voor dit doel worden aangewend. Indien wij toch afzien van het gebruik van de strook zal het als eerste worden aangeboden aan mede-eigenaar [mede-eigenaar]."
Bijgevoegd was een kaart met peilgegevens.
2.3. [appellant] had eerder, in 2001, in algemene zin geïnformeerd naar de maten van bruggen en sluizen in het noordoostelijk gedeelte van de provincie Groningen. In reactie op dat verzoek heeft het waterschap op 22 oktober 2001 een kopie van de relevante bladzijden uit de ANWB Watersportatlas gezonden. Bij de brug te Steendam staat op die kaart de omschrijving ""BB H12.5 W70" hetgeen volgens de legenda betekent beweegbare brug ("BB"), met een doorvaarthoogte ("H") van 1,25 meter en een doorvaartwijdte ("W") van 7 meter.
2.4. [appellant] heeft op 2 maart 2006 een ligplaatsvergunning aangevraagd bij de gemeente Slochteren voor een woonark met een lengte van 20 meter, een breedte van 6 meter en een diepgang van 1,1 meter voor het perceel T 100.
2.5. De gemeente heeft de gevraagde vergunning verleend op 4 juli 2006.
2.6. [appellant] heeft op 11 juni 2007 aan [Arkenbouwbedrijf] te Den Ham opdracht gegeven tot het bouwen van een woonark met de afmetingen 20 meter lang bij 5.85 breed. De hoogte van de ark (waterlijn tot nok) bedroeg 4 meter, bij een diepgang van 1,1 meter, zulks op basis van een technische omschrijving d.d. 2 mei 2007.
2.7. De afstand tussen de ligplaats die [appellant] in wilde nemen en de brug bij Steendam bedraagt ongeveer 200 meter.
2.8. De brug bij Steendam is een brug, die rust op twee pijlers die in het Afwateringskanaal zijn geplaatst. Het gedeelte tussen de pijlers is een hefbrug. In geopende toestand is de doorvaartbreedte van het Afwateringskanaal hoogstens 5,5 meter.
2.9. De doorvaarthoogte van de Steendammer brug in ongeopende toestand is 1,25 meter bij normale waterstand.
2.10. [appellant] heeft op 29 augustus 2007 aan Wagenborg Nedlift offerte gevraagd voor het takelen van de ark over de Steendammerbrug. De geoffreerde prijs bedroeg € 10.000 ex BTW.
2.11. Omstreeks 1 april 2008 is de woonark daadwerkelijk over de brug getakeld.
2.12. Bij brief van 10 december 2008 heeft [appellant] het waterschap aansprakelijk gesteld.
De vordering van [appellant] en de beoordeling in eerste aanleg
3. [appellant] heeft, stellende dat het waterschap hem onjuiste informatie heeft verstrekt, op grondslag van onrechtmatige daad vergoeding van schade gevorderd, bestaande uit de kosten van Wagenborg Nedlift, alsmede de aanpassingskosten die Arkenbouw in rekening heeft gebracht zulks tot een totaalbedrag van € 14.518,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2008 alsmede met € 904,00 aan buitengerechtelijke kosten.
3.1. De rechtbank heeft de vordering integraal afgewezen, oordelende dat het waterschap niet zondermeer had moeten begrijpen dat de doorvaartbreedte in geopende toestand voor [appellant] van belang was, omdat het ook had kunnen gaan om een ter plaatse te monteren ark waarvan alleen de betonnen bak over water zou worden aangevoerd, dan wel om een reeds bestaande ark die sowieso zou moeten worden getakeld. Zo het waterschap al onjuiste informatie heeft gegeven is er sprake van zodanige eigen schuld aan de zijde van [appellant] dat die aan een veroordeling van het waterschap in de weg staat.
Ten aanzien van grief I in principaal appel
4. Deze grief ziet op de door de rechtbank genoemde doorvaartbreedtes.
Het waterschap heeft aangegeven dat de doorvaartbreedte maximaal 7 meter bedraagt. Het hof leidt uit de processtukken af dat het waterschap daarbij doelt op de afstand tussen de beide pijlers van de Steendammer brug, terwijl [appellant] die afstand als zodanig niet heeft betwist. De rechtbank overweegt in zoverre ten onrechte dat de maximale doorvaartbreedte van het middenstuk in gesloten toestand en/of van een of beide zijstukken 7 meter bedraagt. De grief is op dit punt dan ook terecht voorgedragen. De hoogte van de brug in voor het vaarverkeer gesloten toestand bedraagt onbetwist 1,25 meter bij een normale waterstand. Of dit [appellant] baat, zal uit het navolgende blijken.
5. Over de maximale doorvaartbreedte van de brug in voor het vaarverkeer geopende toestand nemen partijen wisselende standpunten in (5,25 dan wel 5,5 meter) - ook de productie bij de memorie van antwoord in incidenteel appel heeft hier betrekking op - doch dit verschil is voor de beoordeling van de zaak verder niet van belang, omdat de woonark van [appellant], met een breedte van 5,85 meter, in beide gevallen in voltooide toestand (met een hoogte vanaf de waterlijn van 4 meter) niet door de geopende Steendammer brug had kunnen varen, zodat deze precieze doorvaartbreedte hier in het midden kan blijven voor zover het gaat om de vraag of sprake is van een onrechtmatige daad.
6. [appellant] heeft verder aangevoerd dat doorvaartbreedte in het RVW 2005 een bepaalde definitie heeft die er volgens hem op wijst dat het bij een beweegbare brug altijd gaat om de doorvaartbreedte van de brug in voor het scheepvaartverkeer geopende toestand. Dit betoog mist echter feitelijke grondslag: [appellant] heeft ter comparitie enige pagina's overgelegd uit de Richtlijnen vaarwegen, waarbij gesproken wordt over doorvaartwijdte. [appellant] heeft niet gevraagd naar de doorvaartwijdte van de Steendammer brug noch heeft het waterschap deze term in zijn antwoordbrief gebruikt. Daarmee is naar het oordeel van het hof niet relevant of het door het waterschap gegeven antwoord op de vraag naar de maximale breedte van de Steendammer brug al dan niet spoort met de definitie van doorvaartwijdte in het RVW 2005.
Met betrekking tot de grieven II en III
7. In de toelichting op deze grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, betoogt [appellant] primair dat het waterschap hem onjuiste informatie heeft verstekt, en subsidiair dat het waterschap hem onvolledige informatie heeft verstrekt omdat het waterschap uit zijn brief van 29 november 2005 - zeker in samenhang met zijn vraag uit 2001 - had moeten begrijpen dat het hem ging om de doorvaartbreedte van de relevante bruggen in voor het scheepvaartverkeer geopende toestand, zulks met het oog op een door hem te bouwen woonark. Indien de strekking van de vraag onduidelijk was, had het op de op de weg van het waterschap gelegen om navraag te doen bij [appellant] wat hij precies wilde weten, aldus [appellant].
8. Het hof overweegt dat [appellant] in zijn brief van 29 november 2005 een aantal concrete vragen heeft gesteld, waarvan de tweede luidde wat de maximale breedte van een aantal bruggen was. Het antwoord dat het waterschap op deze tweede vraag met betrekking tot de Steendammer brug heeft gegeven, een doorvaartbreedte van 7 meter, is, anders dan [appellant] stelt, niet feitelijk onjuist. Dit is de breedte tussen de pijlers van de Steendammer brug en een boot van nagenoeg die breedte kan onder de brug doorvaren, mits de hoogte van die boot minder is dan 1,25 meter.
9. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het waterschap een nog vollediger antwoord had kunnen geven door ook melding te maken van de maximale doorvaartbreedte bij een open brug 5,5 (of 5,25 meter), maar nu deze breedte minder is dan de 7 meter van de brug in gesloten toestand, is het gegeven antwoord op de vraag "wat is de maximale breedte" taalkundig juist.
10. Het hof volgt evenmin [appellant] in zijn betoog dat het voor het waterschap duidelijk had moeten zijn dat hij met een nog te bouwen woonark - in voltooide toestand - door het Damsterdiep en het Afwateringskanaal had willen varen en dat de gegeven antwoorden daarop afgestemd hadden moeten worden. Het hof gaat niet mee met [appellant]s argument dat de algemene algemene vraag die [appellant] in 2001 aan het waterschap had gesteld (zie hiervoor onder 2.3) voor het waterschap een rol zou moeten spelen bij de beantwoording van de brief van 29 november 2005, reeds omdat in die brief niet aan de vier jaar tevoren verstrekte informatie wordt gerefereerd.
11. Ook als de als productie 2 bij de inleidende dagvaarding gevoegde (verkleinde) tekening al bij de brief van 29 november 2005 was gevoegd als bijlage - hetgeen het waterschap gemotiveerd heeft ontkend -, dan had het waterschap daar niet uit hoeven afleiden dat het om een ark in aanbouw ging waarvan de maten (voor zover al leesbaar op die verkleinde kopie) nog aangepast konden worden.
Evenmin had het waterschap uit de bewoordingen van de brief behoeven af te leiden dat de enig relevante informatie die [appellant] wenste te verkrijgen de maten van de genoemde bruggen in voor het scheepvaartverkeer geopende toestand zouden zijn. [appellant] vraagt in zijn brief informatie van uiteenlopende aard over het water en de grond rond zijn toekomstige ligplaats op, zonder dat daaruit blijkt dat deze vragen worden gesteld met het oog op het vervoer van een woonark naar die ligplaats. Ook als, gelijk [appellant] stelt, het waterschap had moeten begrijpen dat hij al deze vragen stelde met het oog op een door hem te bouwen boot, dan nog had het waterschap niet behoeven te begrijpen dat [appellant] met een complete woonark het Damsterdiep en het Afwateringskanaal had willen afvaren tot aan zijn ligplaats. De rechtbank heeft terecht gewezen op de mogelijkheid dat slechts de betonnen bak zou worden aangevoerd en dat de opbouw ter plaatse, op de ligplaats, zou worden aangebracht. Dit is door [appellant] niet met kracht van argumenten bestreden. Het hof wijst erop dat [appellant] zelf, in de aantekeningen van zijn advocaat ter comparitie onder randnummer 2, heeft opgemerkt:
"Uit het aanvraagformulier ligplaats van de Gemeente Slochteren, overgelegd als productie 13, wordt nog een breedte van de ark gehanteerd van 6.00 meter. Nadien is besloten om de opbouw te construeren op de werf en voor een overvaart van de ark te opteren".
Hieruit leidt het hof af dat de opbouw op de ligplaats van de ark ook voor [appellant] zelf tenminste enige tijd in beeld is geweest.
12. Anders dan [appellant] stelt, was het waterschap niet verplicht om nader contact op te nemen met [appellant] wat hij bedoelde met zijn tweede vraag. Nu deze vraag kon worden opgevat zoals het waterschap dat heeft gedaan en het gegeven, juiste antwoord als zodanig ook zinvolle informatie bevatte, was er voor het waterschap geen rechtsplicht om bij [appellant] na te vragen wat de strekking van zijn tweede vraag was. Het waterschap mocht van [appellant] verwachten dat hij duidelijk aangaf welke informatie hij voor welk doel nodig had. Indien [appellant] had aangegeven dat hij een complete ark op een werf wilde laten bouwen en in verband met de maatvoering daarvan zou willen weten wat de maximale breedte was van de bruggen in kwestie, dan had het waterschap niet kunnen volstaan met het hier gegeven antwoord over de maximale doorvaartbreedte van de Steendammer brug. Nu de brief van 29 november 2005 luidde zoals hiervoor onder 2.1. geciteerd, is het hof van oordeel dat de beantwoording daarvan als geciteerd onder 2.2 niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
13. Deze grieven treffen geen doel.
14. Aangezien het hof derhalve niet aangetoond acht dat het waterschap onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, stuit zijn vordering reeds daarop af.
15. Grief IV in principaal appel betreft de alternatieve redenering van de rechtbank dat, aangenomen dat er toch sprake is van onrechtmatigheid en aansprakelijkheid bij het waterschap, de vordering van [appellant] afstuit op eigen schuld. Deze grief behoeft in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen bespreking, terwijl grief V in het principale appel, die zich richt tegen het dictum, zelfstandige betekenis mist.
16. In de toelichting op de grief in het incidenteel appel betoogt het waterschap dat de rechtbank had moeten stoppen bij het oordeel dat het waterschap niet onrechtmatig had gehandeld bij het beantwoorden van de brief van 29 november 2005.
17. Het hof oordeelt dat het incidenteel appel in zoverre overbodig is, omdat het niet een ander dictum beoogt dan hetgeen door de rechtbank is gegeven. Hoewel het hof het standpunt van het waterschap onderschrijft dat geen sprake was van een onrechtmatige daad zijdens het waterschap, is er geen rechtsregel die het de rechter verbiedt om zijn uitspraak te doen steunen op twee afzonderlijke gronden die elk de beslissing kunnen dragen. Voor zover het waterschap betoogt dat dit de rechtbank niet vrijstond, faalt de grief.
De slotsom
18. De vordering van [appellant] stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen. Daarmee komt het hof niet toe aan de vragen omtrent de causaliteit van de gestelde schade en de hoogte van die schade - in welk verband de maximale doorvaartbreedte van de brug in voor het scheepvaartverkeer gesloten toestand mogelijk ook een rol kon spelen - zodat het hof verder niet in behoeft te gaan op de productie gevoegd bij de conclusie van antwoord in incidenteel appel en het waterschap ook niet in de gelegenheid behoeft te stellen daarop te reageren.
19. Het hof zal, gelet op deze uitkomst, het vonnis van de rechtbank bekrachtigen, zij het met aanpassing van de motivering gelet op hetgeen hiervoor bij grief I is overwogen. Verder zal het hof [appellant] in de kosten van de procedure in appel veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief II van het liquidatietarief. Voor het overbodige incidenteel appel zal geen kostenveroordeling worden uitgesproken.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanpassing van de motivering,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van het waterschap tot aan deze uitspraak op € 465,- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en B.J.H. Hofstee
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 maart 2012 in bijzijn van de griffier.