De beoordeling
1. Over de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis bestaat geen geschil, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
1.1. [geïntimeerde] en Linkit hebben in 2005 een ICT Dienstverleningsovereenkomst, hierna: de overeenkomst, gesloten. Afgesproken daarin is dat Linkit hardwareonderhoud in geval van storing voor het administratiekantoor van [geïntimeerde] zou verrichten en dat [geïntimeerde] hiervoor een bedrag van € 1.391,30 (inclusief BTW) per jaar aan Linkit zou voldoen.
1.2. Linkit stuurde [geïntimeerde] aan het begin van ieder kalenderjaar een factuur voor het jaarlijkse bedrag van € 1.391,30. Omdat [geïntimeerde] deze facturen niet binnen de op deze facturen gestelde betalingstermijn voldeed heeft Linkit voor de incasso daarvan Intrum Justitia ingeschakeld.
1.3. Bij brief van 10 juni 2009 heeft [geïntimeerde] aan Linkit de opzegging van de overeenkomst meegedeeld:
"Hierbij delen wij u mede dat wij met onmiddellijke ingang de dienstverleningsovereenkomst ICT 2009 opzeggen en verzoeken u de nog niet gebruikte minuten aan ons te crediteren.
De reden is dat wij heden van Intrum Justitia opnieuw een incassobrief ontvingen, nu voor de betaling van de nota over 2009, onder factuurnummer [factuurnummer 2]. Dit is het zoveelste jaar dat de vordering door u uit handen wordt gegeven, wel wetende, dat wij uw voorschotfactuur steeds betalen in de maand juli van het lopende jaar. Ieder jaar moeten wij opnieuw met u en/of Intrum Justitia in conclaaf over de betaling (…)."
1.4. Daarna heeft [geïntimeerde] bij brief van 29 juli 2009 aan Linkit het volgende bericht:
"Op 10 juni j.l. hebben wij u geschreven dat wij de overeenkomst met u willen beëindigen, gezien de jaarlijkse betalingsproblematiek met Intrum Justitia te
Den Haag.
Als reactie op dit schrijven heeft één van uw medewerkers ons telefonisch benaderd en zijn we tot een afspraak gekomen, namelijk de volgende:
* Uw accountmanager neemt na 15 juli 2009 contact met ons op teneinde de overeenkomst tegen "het daglicht" te houden, gezien de inkoop van werkzaamheden en het verbruik daarvan
* De betaling van de nota zal plaatsvinden in de maand juli 2009, nadat de afspraak met de accountmanager heeft plaatsgevonden
* De overeenkomst met u zal door ons worden voortgezet"
1.5. Vervolgens heeft op 18 augustus 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en de accountmanager van Linkit.
1.6. Op 9 augustus 2010 heeft Intrum Justitia bij [geïntimeerde] aangedrongen op betaling aan Linkit van een bedrag van € 2.782,60 (de jaarlijkse bijdrage over 2009 en 2010) vermeerderd met rente en kosten.
1.7. Bij brief van 24 augustus 2010 heeft [geïntimeerde] daarop aan Linkit bericht:
"Op 10 juni 2009 hebben wij u geschreven dat "wij de overeenkomst met u willen beëindigen gezien het beperkte gebruik door ons en de jaarlijkse betalingsproblematiek met Intrum Justitia te Den Haag". Kort daarop kregen wij van één uwer medewerkers een telefoontje en tijdens dat gesprek hebben we o.a. het volgende afgesproken:
* Uw accountmanager neemt contact met ons op teneinde de overeenkomst tegen het "daglicht" te houden
* In principe zal de ICT overeenkomst worden doorgezet (…).