ECLI:NL:GHSHE:2014:2656
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- W.H.B. den Hartog Jager
- M.G.W.M. Stienissen
- I. Bouter
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en voortzetting van huur na overlijden van de huurder
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de huur van een woning na het overlijden van de huurder. [Appellant], de zoon van de overleden huurder, heeft in hoger beroep gevraagd om de huur voort te zetten op basis van artikel 7:268 lid 2 BW, dat de voorwaarden schetst waaronder een samenwoner de huur kan voortzetten na het overlijden van de huurder. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] niet kon aantonen dat hij zijn hoofdverblijf had in de woning en dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was met zijn ouders. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat [appellant] vanaf 3 april 2012 zijn hoofdverblijf had op het adres van zijn ouders. De vraag of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding werd echter betwist door de geïntimeerde, die aanvoerde dat [appellant] pas na de opname van zijn ouders in een verzorgingstehuis in de woning was gaan wonen. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat er wel degelijk sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor [appellant] om voldoende bewijs te leveren van de gemeenschappelijke huishouding, waarbij de bewijslast op hem rust.