3.3.9.Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde maatstaven zal het hof hierna de verschillende, door [appellante] aan haar vordering ten grondslag gelegde punten (zie ook r.o. 3.2.1) bespreken.
a.
a) garage pand [plaats]
In hoger beroep is [appellante] niet ingegaan op het in eerste aanleg gevoerde verweer van [geïntimeerde] dat de door [appellante] genoemde waarde van de garage op geen enkele wijze is onderbouwd, dat het hof in het in de verdelingsprocedure gewezen tussenarrest heeft beslist dat een nieuwe taxatie van het desbetreffende pand dient plaats te vinden, dat het verder aan [appellante] en haar nieuwe advocaat was om dit punt in die procedure aan de orde te stellen maar dat die advocaat zich heeft onttrokken en [appellante] het ook weer na dat tussenarrest heeft laten afweten.
Het had op de weg van [appellante] gelegen om gelet op de gemotiveerd door [geïntimeerde] weersproken tekortkoming en causaliteit haar stellingen nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan is de tekortkoming noch het vereiste causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade komen vast te staan en is voorts voor bewijslevering geen plaats.
b) pand [adres 1] [woonplaats 1]
Hier geldt in zoverre hetzelfde dat [appellante] niet is ingegaan op het in eerste aanleg gevoerde verweer van [geïntimeerde] dat deze kwestie na het tussenarrest van het hof in de verdelingszaak nog aan de orde zou komen. Nog afgezien daarvan treft het verweer van [geïntimeerde] dat zij gelet op de twee-conclusie-regel geen nieuwe grieven zou kunnen aanvoeren doel. Reeds daarop stuit de stelling van [appellante] af dat [geïntimeerde] dit punt door middel van een vermeerdering van eis aan de orde had moeten stellen.
c) schuld ex-echtgenoot aan moeder
[geïntimeerde] heeft er in eerste aanleg op gewezen dat [appellante] geen bewijzen van de door haar gestelde hoogte van het geleende bedrag noch van de gestelde schenkingen door de moeder aan de ex-echtgenoot had overgelegd. Indien al zou moeten worden aangenomen dat het handgeschreven commentaar van [appellante] op de concept-akte en op de concept-pleitnota en haar brief van 26 april 2010 [geïntimeerde] tijdig hebben bereikt, kan daaruit niet worden afgeleid hoe [appellante] komt bij haar stelling dat genoemde schuld voor € 3.800,71 te hoog zou zijn gewaardeerd. Er is geen enkele aanwijzing dat de onderbouwing die [appellante] in hoger beroep stelt ook ten tijde van de rechtsbijstand door [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] kenbaar was gemaakt. Wel staat als niet, althans onvoldoende weersproken vast dat [geïntimeerde] herhaaldelijk [appellante] heeft verzocht om een afspraak te maken om de concept-akte/concept-pleitnota te bespreken en dat [appellante] daar niet op in is gegaan. Tegen deze achtergrond heeft [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] haar zorgplicht op het punt van het aan de orde stellen van genoemde schuld heeft geschonden, onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat dit punt kennelijk geen onderdeel uitmaakte van de door de vorige advocaat van [appellante] ingediende grieven en bovendien te weinig is gesteld omtrent het vereiste causale verband. [geïntimeerde] heeft er immers ook op gewezen dat het hof op dit punt nog uitspraak moest doen. Het hof heeft in zijn in de verdelingszaak gewezen tussenarrest overwogen dat gezien het door de vrouw gevoerde verweer, op de man de bewijslast rust om aan te tonen op welke voorwaarden de gelden door zijn moeder aan hem ter beschikking zijn gesteld. Ook dit punt zou dus nog nader aan de orde komen maar [appellante] heeft het in het vervolg van die verdelingsprocedure laten afweten.
d) belastingschuld [appellante] hoger dan belastingschuld ex-echtgenoot
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat iedere onderbouwing van dit punt ontbreekt. [appellante] heeft verwezen naar haar brief van 25 februari 2010 aan [geïntimeerde] en naar een in eerste aanleg overgelegde brief van een belastingadviseur van december 2005. Anders dan [appellante] stelt volgt daaruit niet zonder meer dat [geïntimeerde] haar zorgplicht heeft geschonden door dit punt niet op de kennelijk door [appellante] gewenste wijze in de pleitnota te verwerken. Niet kan worden gezegd dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot hetgeen [appellante] thans in hoger beroep stelt uit de brief van 25 februari 2010 en de brief van de belastingadviseur zou hebben afgeleid en conform in de pleitnota zou hebben verwerkt. Gelet hierop, alsmede op het feit dat als onvoldoende weersproken vaststaat dat [appellante] niet is ingegaan op de herhaaldelijke verzoeken van [geïntimeerde] om de concept-akte/concept-pleitnota te bespreken, is een tekortkoming van [geïntimeerde] op dit punt niet komen vast te staan.
e) belastingschuld [appellante] inzake tandartspraktijk
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gewezen op het feit dat in het hoger beroep in de verdelingsprocedure de tandartspraktijk opnieuw zou worden getaxeerd, dat nergens uit blijkt dat terzake met de belastingdienst is afgerekend en dat de gestelde afrekening voorbarig is. [appellante] heeft verwezen naar een in eerste aanleg overgelegde brief van 24 november 2008 van de accountant [accountant]. [appellante] is echter niet ingegaan op het verweer van [geïntimeerde] dat de tandartspraktijk opnieuw zal worden getaxeerd. Een eventuele belastingschuld inzake de afrekening van [appellante]’s aandeel in de tandartsenpraktijk is echter gerelateerd aan de waarde van die praktijk. Dat blijkt ook uit de brief van de accountant waarnaar [appellante] verwijst (“
Bij de berekening van de verschuldigde belasting wordt rekening gehouden met de daadwerkelijk vastgestelde waardes van de activa aanwezig binnen de te waarderen maatschap, (o.a. goodwill, bedrijfspand en bedrijfsinventaris).”)
Gelet hierop valt niet in te zien dat en hoe [geïntimeerde] haar zorgplicht op dit punt zou hebben geschonden.
f) onderhoudskosten zeiljacht
[geïntimeerde] voerde in eerste aanleg aan dat dit punt reeds tevergeefs bij de door de vorige advocaat van [appellante] ingediende grieven naar voren was gebracht, dat het hof daarop in zijn tussenarrest had beslist en dat [geïntimeerde] niettemin in haar pleitnota het standpunt van [appellante] had opgenomen. [appellante] heeft gesteld dat zij [geïntimeerde] facturen heeft overhandigd waaruit blijkt dat de daadwerkelijke onderhoudskosten fl. 893,22 hebben bedragen. Zij stelt echter niet wanneer zij die facturen aan [geïntimeerde] zou hebben gegeven. In hoger beroep heeft [appellante] verwezen naar het als productie 12 bij memorie van grieven overgelegde - en kennelijk door haar opgestelde - overzicht. Zij stelt echter niet dat en zo ja wanneer zij dat overzicht aan [geïntimeerde] ter beschikking zou hebben gesteld. Gelet op het verweer van [geïntimeerde] dat [appellante] steeds in gebreke bleef met het overleggen van stukken en gegevens die haar stellingen zouden kunnen onderbouwen en op het op dit punt door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat [appellante] niet aantoonde dat de onderhoudskosten lager waren, had [appellante] haar stellingen op dit punt nader moeten onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan en voorts gelet op hetgeen [geïntimeerde] op dit punt in de pleitnota heeft betoogd, valt niet in te zien dat en hoe [geïntimeerde] haar zorgplicht op dit punt zou hebben geschonden.
g) waardering zeiljacht
[geïntimeerde] heeft er in eerste aanleg op gewezen, dat zij dit punt reeds in de pleitnota had verwerkt. De desbetreffende passage uit de pleitnota luidt onder meer:
“-
Ter onderbouwing van haar eis de waarde van de boot naar boven bij te stellen tot tenminste de waarde voor de verzekering, voert de vrouw nog aan (…)
- De vrouw vordert dan ook een hertaxatie waarbij met het bovenstaande rekening wordt gehouden.”
[appellante] heeft betoogd dat zij [geïntimeerde] heeft geïnstrueerd te bepleiten dat de waarde van de boot zou worden gesteld op de verzekerde waarde. Dat heeft [geïntimeerde] blijkens genoemd citaat ook gedaan. [appellante] stelt verder dat zij juist geen getaxeerde waarde wilde. De consequentie van het door Van[appellante] ingenomen standpunt (dat het zeiljacht te laag getaxeerd was) zou echter bij honorering hoe dan ook een hertaxatie zijn. Gelet hierop en op het feit dat [geïntimeerde] blijkens het hiervoor aangehaalde citaat tevens bepleitte dat bij de hertaxatie rekening werd gehouden met de eis dat de waarde voor de verzekering de ondergrens zou zijn, valt niet in te zien dat en hoe [geïntimeerde] haar zorgplicht op dit punt zou hebben geschonden.
h) de Mazda en i) de caravan
[geïntimeerde] heeft er in eerste aanleg op gewezen dat [appellante] en haar ex-echtgenoot omtrent deze vermogensbestanddelen reeds overeenstemming hadden bereikt blijkens een vonnis van 28 november 2001. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] deze punten ook niet ter sprake gebracht en als zij dat wel zou hebben gedaan, zou het bepleiten daarvan zinloos zijn geweest. [appellante] heeft volstaan met de stelling dat zij wel aan [geïntimeerde] heeft verzocht om te bestrijden dat [appellante] en haar ex-echtgenoot over deze vermogensbestanddelen overeenstemming hadden bereikt. In het licht van het verweer van [geïntimeerde] is dat onvoldoende. Een tekortkoming van [geïntimeerde] op dit punt is dus niet komen vast te staan en bewijslevering is niet aan de orde.
j) belastingschuld over 1998
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betoogd dat deze belastingschuld nog niet vaststond en dat die in het hoger beroep in de verdelingsprocedure zou worden vastgesteld. [appellante] heeft dat niet betwist maar gesteld dat [geïntimeerde] de instructie van [appellante] had moeten opvolgen en bepleiten dat die schuld in ieder geval niet € 57.755,00 bedroeg. Nog daargelaten dat uit de stellingen van [appellante] niet aanstonds volgt dat [geïntimeerde] op dit punt haar zorgplicht heeft geschonden, heeft [appellante], mede gelet op het door [geïntimeerde] gevoerde verweer, op geen enkele wijze het vereiste causale verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade onderbouwd.
Waarderingen van de aan [appellante] en aan haar ex-echtgenoot toegescheiden panden
Ook ten aanzien van deze vermeerdering van eis heeft [geïntimeerde] er op gewezen dat beide panden opnieuw worden getaxeerd. Ook voerde [geïntimeerde] aan dat zij in de verdelingsprocedure niet alleen de ongelijkheid in waardering tussen beide panden aan de orde heeft gesteld, maar eveneens dat de aan [appellante] toegescheiden woning voor een te hoge waarde is getaxeerd omdat geen rekening is gehouden met een asbesthoudend dak. [appellante] is niet op deze verweren ingegaan. Mede gelet hierop heeft zij haar stellingen zowel op het punt van de gestelde tekortkoming als op het causale verband met de gestelde schade, onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.