ECLI:NL:GHSHE:2015:137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.151.251_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontslag op staande voet in arbeidszaak tussen werknemer en schoonmaakbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, aangeduid als [appellant], tegen zijn ontslag op staande voet door Imago Schoonmaak/onderhoud BV. De werknemer was sinds 16 maart 1997 in dienst als glazenwasser/schoonmaker en werkte voornamelijk voor de Sligro Food Group. Op 24 september 2012 werd hij door een medewerker van Sligro aangetroffen terwijl hij buiten werktijd met zijn mobiele telefoon bezig was in een bedrijfsauto. Dit leidde tot zijn ontslag op staande voet op 28 september 2012, na eerdere waarschuwingen over zijn belgedrag tijdens werktijd. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat het ontslag rechtsgeldig was, wat de werknemer in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de waarschuwingen die de werknemer had ontvangen en de impact van zijn gedrag op de relatie met de opdrachtgever. Het hof concludeert dat het ontslag op staande voet terecht was, gezien de herhaalde overtredingen van de werknemer en de gevolgen daarvan voor de werkgever. De vorderingen van de werknemer worden afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.151.251/01
arrest van 20 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. T. Deckwitz te 's-Hertogenbosch,
tegen
Imago Schoonmaak/onderhoud BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Imago,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en Imago als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 884931 CV EXPL 13-2490)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 5 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de memorie van antwoord met vijf producties;
  • de akte uitlating producties van [appellant] d.d. 4 november 2014;
  • de akte inbrenging productie van Imago d.d. 4 november 2014;
  • de antwoordakte van Imago d.d. 2 december 2014;
  • de antwoordakte van [appellant] d.d. 2 december 2014.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 16 maart 1997 zijn [appellant] en Imago een arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd. De functie van [appellant] is glazenwasser/schoonmaker. [appellant] verrichtte zijn werkzaamheden voornamelijk op locatie bij de klanten van Imago.
Imago is een schoonmaakbedrijf gespecialiseerd in speciale projecten. Een belangrijke klant/opdrachtgever van Imago is Sligro Food Group, van welk concern Sligro en EMTÉ Supermarkten deel uitmaken. [appellant] werkte voornamelijk voor Sligro en EMTÉ.
Tot 10 augustus 2013 stond de naam Imago voor Imago Specialistisch Onderhoud B.V., welke vennootschap als verdwijnende vennootschap op 10 augustus 2013 is overgegaan in de verkrijgende vennootschap, thans geïntimeerde Imago Schoonmaak/Onderhoud B.V.
Imago hanteert een reglement mobiele telefoon. Daarin is onder andere opgenomen:
“Zodra men op de werkplek gearriveerd is gaan de mobiele telefoons uit. De enige die zijn mobiel aan heeft staan is de leidinggevende ook deze dient de privé gesprekken tot een minimum te beperken.
Men mag in de pauzes zijn mobiel weer aan hebben maar dienen direct weer uitgezet te worden als men weer aan het werk gaat.
(…)
Bij een regelmatig overtreden van dit reglement zal een ontslag niet uitgesloten worden.”
Imago heeft op 27 januari 2012 een werkoverleg gehouden, het verslag daarvan is als productie 2 overgelegd bij conclusie van antwoord. [appellant] is als aanwezig genoteerd en heeft het verslag getekend voor gezien. Onder het kopje “Belgedrag in combinatie met roken” is opgenomen:
“Opdrachtgevers (Sligro en Makro) hebben mij laten weten dat onze medewerkers regelmatig staan te bellen of te roken, ook tijdens werkzaamheden, met 1 hand ramen wassen en met de ander hand telefoneren, collega staat op steiger te werken terwijl zijn collega staat te roken. Dit wil ik niet meer hebben, we beperken ons belgedrag door alleen in de pauzes te bellen, het kan natuurlijk altijd gebeuren dat je een telefoontje krijgt dat je perse moet opnemen privé omstandigheden, zaak dan kun je rustig opnemen maar dan stoppen met werken en daar gaan staan waar je niemand stoort. Je mag gerust op 1 dat 2 of 3 extra rookpauzes pakken van maximaal 5 minuten. Maar ook hierbij geld stoppen met de werkzaamheden en daar gaan staan waar je niemand stoort.”
Bij brief van 5 maart 2012 bericht Sligro aan Imago:
(…)
Middels dit schrijven maken wij u er op attent dat niet alle medewerkers van uw bedrijf zich houden aan de door u en Sligro gestelde regelgeving conform de gemaakte huisregels en afspraken.
Wij hebben voor de tweede maal dit jaar geconstateerd dat één van uw medewerkers zich niet aan de gedrag- en huisregels houdt die wij met u, besproken en schriftelijk vast gelegd in het contract, zijn overeengekomen.
(…)
Dat betekent dat de eerst volgende overtreding, op deze punten, die een van uw personeelsleden maakt, direct een ontzegging tot de toegang van onze panden zal betekenen. Deze medewerkers kunnen dan niet meer voor Sligro en/of EMTE worden ingezet.
Indien er daarna een zelfde constatering wordt gedaan, zullen wij het contract met uw bedrijf moeten ontbinden (…).”
Deze brief is in kopie aan [appellant] verstrekt en door hem voor ontvangst getekend op 9 maart 2012.
Bij brief van 5 maart 2012 heeft Imago [appellant] bericht:
“Helaas hebben wij moeten constateren dat u gedurende werktijd meermaals voor een lange periode gebruik gemaakt heeft van uw mobiele telefoon, waarbij u privégesprekken heeft gevoerd.
(…)
Dit heeft een klacht van de opdrachtgever tot gevolg gehad. Bij herhaling van het belgedrag zal deze opdrachtgever het contract met ons opzeggen. Het gaat dus om een zeer ernstige situatie.
Dergelijk gedrag wordt niet langer getolereerd. Bij een volgend voorval van dergelijke aard, zal dan ook – zonder verdere waarschuwing – worden overgegaan tot onmiddellijk ontslag op staande voet. (…).”
[appellant] heeft deze brief voor gezien en akkoord getekend op 9 maart 2012.
Op 25 september 2012 zond [medewerker Sligro], een medewerker van Sligro, een e-mail aan [medewerker Sligro], van Sligro. In deze e-mail schrijft [medewerker Sligro] dat hij op 24 september 2012 in de ochtend naar de locatie is gelopen waar [appellant], naar het hof begrijpt [appellant], en zijn collega’s werkzaam zouden moeten zijn, maar dat hij [appellant] daar niet heeft aangetroffen. Na wat rond gekeken te hebben trof hij [appellant], druk bezig met zijn telefoon, in een van de dienstwagens van Imago aan. Volgens [medewerker Sligro] was het geen pauze. Een collega van [appellant] was druk aan het werk. Voorts schrijft [medewerker Sligro] dat hij aan het einde van de dag contact heeft opgenomen met [medewerker imago], contactpersoon van Imago en het voorval heeft toegelicht.
i. Op 25 september 2012 heeft de [medewerker imago] (hierna: [medewerker imago]), van Imago, [appellant] op zijn rook- en belgedrag, ten tijde van de werkzaamheden bij Sligro op 24 september 2012, aangesproken en [appellant] op non-actief gesteld.
Bij e-mail van 26 september 2012 heeft Sligro aan Imago bericht dat [appellant] niet meer op de Sligro of EMTE filialen ingezet kan worden.
Op 28 september 2012 heeft Imago, na een met [appellant] op die dag gevoerd gesprek, [appellant] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief, d.d. 28 september 2012, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Geachte heer [appellant],
Ik heb vanochtend nogmaals (in het bijzijn van de [medewerker imago]) met u gesproken over de melding vanuit opdrachtgever Sligro dat u op maandag 24 september jongstleden tijdens de werkzaamheden bij Sligro [plaats] mobiel heeft getelefoneerd dit in strijd met de reglementen van Sligro en onze eigen bedrijfsregels.
Ik heb u voorgehouden dat door meerdere collega’s – die door mij deze week zijn gevraagd een verklaring op te stellen – is bevestigd dat u tijdens het werk regelmatig staat te bellen, zo aak (ook, hof) afgelopen maandag. Ik heb u ook geconfronteerd met het feit dat Sligro u de toegang tot haar panden heeft ontzegd. Hierdoor bent u voor niet meer inzetbaar voor Sligro. Sligro dreigt zelfs de opdracht aan ons in te trekken.
U heeft tegenover mij ontkent dat er sprake is geweest van genoemd gedrag en heeft op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in de ernst van de situatie en uw rol daarin. Een en ander is onaanvaardbaar en maakt het onmogelijk het dienstverband te laten voortduren. Ik heb u dan ook tijdens het gesprek van vandaag met onmiddellijke ingang ontslag op staande voet aangezegd.
(…).”
Bij brief van 1 oktober 2012 heeft de gemachtigde van [appellant], T. Deckwitz, voornoemd ontslag vernietigd. [appellant] heeft zich bereid verklaard zijn werkzaamheden direct te hervatten en Imago verzocht hem daartoe in de gelegenheid te stellen. [appellant] heeft doorbetaling van loon gevorderd.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding van 11 maart 2013 heeft [appellant] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt.
[appellant] heeft - kort samengevat – gesteld dat er geen dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt, dat de reden voor zijn ontslag niet opweegt tegen zijn belang bij handhaving van de arbeidsovereenkomst en dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. [appellant] heeft gevorderd Imago te veroordelen:
-tot betaling van het achterstallige salaris vanaf 28 september 2012, op basis van € 2.346,96 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over zowel het salaris, het vakantiegeld als de wettelijke verhoging, vanaf iedere vervaldag tot en met de dag der algehele voldoening;
-tot doorbetaling van het tussen partijen overeengekomen bruto maandloon ad € 2.346,96 exclusief 8% vakantiegeld tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
- tot tewerkstelling van [appellant] voor de contractueel overeengekomen uren;
- tot betaling van de nakosten ad in totaal € 221 en de proceskosten.
3.2.1.
Bij vonnis van 5 september 2013 heeft de kantonrechter Imago toegelaten te bewijzen dat [appellant] op 24 september 2012 in strijd met het bij Imago geldend ‘reglement mobiele telefoon’ buiten de pauze om gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon.
3.2.2.
Bij vonnis van 27 maart 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Imago in het bewijs is geslaagd en het ontslag op staande voet van [appellant] rechtsgeldig is. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen.
De kantonrechter heeft daartoe - kort samengevat - overwogen, r.o.2.2., dat op grond van de getuigenverklaringen voldoende vaststaat dat op het werk bij Sligro de gebruikelijke ochtendpauze van een kwartier tussen 9.00 en 9.30 uur genomen diende te worden en de volgende pauze om 12.00 was en voorts dat [appellant] buiten de pauzes heeft gebeld;
dat [appellant], r.o. 2.3., eerder was gewaarschuwd voor zijn belgedrag;
en dat, het standpunt van [appellant] dat hij op 24 september 2012 voor zijn werk heeft gebeld, nog daar gelaten dat [appellant] dit standpunt eerst bij conclusie na enquête heeft ingenomen, moet worden verworpen. Uit de omstandigheden dat [appellant] buiten de pauzes telefonerend is aangetroffen in de auto buiten het bedrijfspand, moet worden afgeleid dat hij geen gesprek ten behoeve van het werk aan het voeren was. Voorts had [appellant] moeten begrijpen dat telefoongesprekken minst genomen tot een minimum dienden te worden beperkt, r.o. 2.5.
Het ontslag moet als onverwijld worden aangemerkt, r.o. 2.7.
3.2.3.
Bij beschikking van 22 september 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch, de arbeidsovereenkomst tussen Imago en [appellant] met ingang van 15 oktober 2014 ontbonden, voor zover er nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Aan [appellant] is geen vergoeding toegekend.
3.3.
In hoger beroep heeft [appellant] zeven grieven gericht tegen het vonnis van 27 maart 2014 en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis.
[appellant] heeft gevorderd dat, opnieuw recht doende, zijn vorderingen als ingesteld bij inleidende dagvaarding worden toegewezen, met veroordeling van Imago in de kosten van beide instanties, met nakosten.
3.3.1.
Grief 1 en grief 2 (deels) zijn gericht tegen de bewijswaardering van de kantonrechter in r.o. 2.2.
[appellant] betoogt dat hij op 24 september 2012 de leiding had en dat het aan de leidinggevende was om de pauzes vast te stellen. De pauzes waren, ook op 24 september 2012 van 9.30-9.45 uur. Ook al zou de pauze doorgaans om 9.00-9.30 uur zijn dan neemt dat nog niet weg dat dat op 24 september 2012 anders was, nu de pauzes van dag tot dag, als vast te stellen door leidinggevende [appellant], konden verschillen.
3.3.2.
Imago heeft vier getuigen doen horen, waaronder [medewerker Sligro] en [medewerker imago].
[medewerker Sligro] heeft verklaard dat hij op 24 september 2012, naar hij denkt rond 10:30, 11.00 uur [appellant] in een bus van Imago heeft aangetroffen en dat [appellant] in die auto met zijn telefoon bezig was.
“Hij zat in te toetsen.”Ook verklaart [medewerker Sligro]
“Verder trof ik hem in de auto aan op een moment dat eigenlijk tussen de gebruikelijke ochtend pauze en de middagpauze in ligt. De gebruikelijke ochtend pauze is van 09.00 tot 09:15 uur of van 09:15 tot 09:30 uur.
[appellant] is ook meteen uit de bus gestapt en weer aan het werk gegaan.”
[medewerker imago] heeft als getuige verklaard dat hij op 24 september 2012 samen met [appellant] bij Sligro in [plaats] heeft gewerkt en voorts
“Wij hebben altijd een kwartier pauze tussen 09:00 uur en 09:30 uur. Soms gaan we om 09:00uur, soms om 09:15 uur. Dat hangt ervan af hoe druk het is. (…) Op 24 september 2012 hebben we de pauze ook tussen 09:00 uur en 09:30 uur genomen. De volgende pauze was om 12:00 uur. De heer [appellant] was tussen de pauzes altijd vaak weg van het werk. Dan ging hij bellen. Dat weet ik omdat dan zijn telefoon af ging en dan ging hij weg. Op 24 september heeft de heer [appellant] ook buiten de pauzes gebeld.”
3.3.3.
Naar het oordeel van het hof is - wat er ook zij van de exacte tijden waarop de pauzes werden gehouden (tussen 9.00 en 9.30 zoals Imago stelt of tussen 9.30 en 9.45 zoals [appellant] stelt) en ongeacht of de pauzetijden op schrift zijn gesteld - op grond van de getuigenverklaringen van [medewerker Sligro] en [medewerker imago], in onderling verband beschouwd, voldoende komen vast te staan dat [appellant] buiten de pauzes om gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. De enkele verklaring van [appellant], als getuige in contra enquête, dat de pauze tussen 9.30 en 9.45 was en dat hij op 24 september 2012 van 9.30 uur tot 9.45 uur in de auto heeft zitten bellen en roken - het moment waarop volgens [appellant] [medewerker Sligro] bij de auto langs kwam - en dat hij die ochtend niet nog een keer in de auto heeft zitten bellen, maakt dat niet anders. Ook niet wanneer er met [appellant] vanuit moet worden gegaan dat hij die dag (24 september 2012) de leiding over de bij Sligro werkzame personeelsleden van Imago had en hij als leidinggevende de pauzetijden mocht bepalen en, naar het hof begrijpt, had bepaald dat de ochtendpauze die dag van 9.30-9.45 was.
[medewerker Sligro] weet weliswaar niet meer precies op welk tijdstip hij [appellant] in de bus van Imago heeft aangetroffen, terwijl [appellant] met zijn telefoon bezig was, maar het verschil tussen de door [appellant] genoemde tijd van 9.30-9.45 en de door [medewerker Sligro] genoemde tijd van 10.30-11.00 is dermate groot dat niet aannemelijk is dat [medewerker Sligro] zich zodanig heeft vergist dat het in werkelijkheid 9.30-9.45 was toen hij [appellant] aantrof. Mede in het licht van de op 25 september 2012, dus slechts één dag na de in geding zijnde datum, door [medewerker Sligro] aan [medewerker Sligro], van Sligro, (hiervoor onder 3.1. h) gestuurde mail, waarin [medewerker Sligro] heeft aangegeven dat hij [appellant] heeft aangetroffen in de auto, terwijl het volgens hem geen pauze was, omdat toen een collega Van [appellant] druk aan het werk was en omdat [medewerker Sligro], geen enkel belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, hecht het hof meer waarde aan de verklaring van [medewerker Sligro] dat het ging om het aantreffen van [appellant] omstreeks 10.30-11.00 uur en niet om 9.30-9.45 uur zoals [appellant] heeft verklaard. Bij het voorgaande komt dat ook Nithaurianakis heeft verklaard dat [appellant] op 24 september 2012 buiten de pauzes heeft gebeld.
De grieven 1 en in zoverre grief 2 falen.
3.3.4.
Met de grieven 2 (voor het overige) tot en met 4 betoogt [appellant], dat aan Imago een dubbele bewijsopdracht is gegeven. Namelijk dat [appellant] buiten de pauzes om heeft gebeld en dat dit in strijd met het reglement mobiele telefoon is gebeurd.
- Ook wanneer komt vast te staan dat [appellant] buiten de pauzes heeft gebeld, betekent dit, aldus [appellant], nog niet, dat hij daarmee in strijd met voornoemd reglement heeft gehandeld.
Gezien het als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde verslag van het werkoverleg, d.d. 27 januari 2012 (hiervoor onder 3.1. e), was het toegestaan om 3 extra pauzes te nemen om te telefoneren. Bewijs dat [appellant] heeft gebeld buiten de drie reguliere pauzes én buiten de extra pauzes is niet geleverd, grief 2.
- Uit de passage “
De enige die zijn mobiel aan heeft staan is de leidinggevende ook deze dient de privé gesprekken tot een minimum te beperken”,van het reglement mobiele telefoon (hiervoor onder 3.1 d) blijkt dat het [appellant] als leidinggevende was toegestaan voor zijn werk te telefoneren en dat wanneer zou worden aangenomen dat [appellant] buiten de pauzes heeft staan bellen, hij dat ongetwijfeld heeft gedaan ten behoeve van de werkzaamheden van Imago. Bewijs dat [appellant] anders dan voor zijn werk heeft gebeld is niet geleverd en kan anders dan de rechtbank heeft overwogen, r.o.2.5., niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat [appellant] (buiten de pauzes) telefonerend is aangetroffen in de auto buiten het bedrijfspand waar hij zijn werkzaamheden diende te verrichten. Grieven 2 en 3.
- Gezien voornoemde passage uit het reglement mobiele telefoon in samenhang met het verslag van het werkoverleg d.d. 27 januari 2012, was het [appellant] als leidinggevende toegestaan om buiten de reguliere pauzes privé te bellen, en diende dit juist op een plaats te gebeuren waar niemand werd gestoord. De auto is daarvoor een geschikte plaats. Het oordeel van de kantonrechter (r.o. 2.5.) dat [appellant] niet in de auto mocht gaan zitten om een privé gesprek te voeren geeft, aldus [appellant], blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Grief 4.
3.3.5.
Dienaangaande overweegt het hof dat deze grieven falen. [appellant] heeft in contra enquête als getuige verklaard dat hij in de pauze die op die dag van 9.30 tot 9.45 was, heeft gebeld en verder dat hij die ochtend niet nog een keer in de auto heeft zitten bellen. Het hof begrijpt het, hiervoor onder 3.3.4. eerste gedachtestreepje, weergegeven, standpunt van [appellant] aldus, dat voor zover komt vast te staan dat de tijd van 9.30-9.45 waarin [appellant] heeft gebeld, buiten de reguliere pauzes valt, door Imago niet is bewezen dat [appellant] daarmee ook de toegestane 3 x 5 minuten extra pauze heeft overschreden. Dit betoogt treft geen doel nu, voor zover er al vanuit moet worden gegaan dat [appellant] 3 x 5 minuten extra tijd mocht gebruiken om te telefoneren, de tijd van 5 minuten, gezien ook de onder 3.3.4. tweede gedachtestreepje, aangehaalde passage, ziet op een zo beperkt mogelijke tijdsbesteding en niet op een aaneengesloten periode van 15 minuten. [appellant] heeft dit in redelijkheid ook moeten begrijpen. Feiten of omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken.
Evenmin gaat op het betoog van [appellant], 3.3.4. tweede gedachtestreepje, dat Imago niet heeft bewezen dat [appellant] niet voor zijn werk heeft gebeld. Het betoog van [appellant] dat hij voor zijn werk heeft gebeld, betreft een betwisting van de stelling van Imago dat sprake was van een dringende reden voor ontslag. Volgens [appellant] was die dringende reden er niet, omdat hij op grond van het reglement mobiele telefonie zakelijk mocht bellen. Het had op de weg van [appellant] gelegen zijn betoog dat hij zakelijk heeft gebeld te onderbouwen, dit heeft hij niet gedaan.
Ook het hiervoor, onder 3.3.4. derde gedachtestreepje, weergegeven betoog van [appellant], gaat niet op. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat privé gesprekken tot een minimum dienden te worden beperkt en dat van een minimum tijd geen sprake is wanneer [appellant] buiten de pauzes om in de auto gaat zitten teneinde een telefoongesprek te voeren. Feiten of omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken.
3.3.6.
Met grief 5 betoogt [appellant] dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 7:678 eerste lid, BW worden als dringende redenen in de zin van het eerste lid van artikel 7:677 BW beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag òf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
De vraag of de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging, behoort derhalve te worden beantwoord in het kader van de vraag of sprake is van een dringende reden. (vgl. Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999,643; ECLI:NL:HR:1999:ZC2849).
Het hof stelt verder het volgende voorop. Op grond van artikel 7:677, eerste lid, BW moet de dringende reden voor ontslag op staande voet onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld. Deze eis strekt ertoe de werknemer in staat te stellen zijn standpunt met betrekking tot het gegeven ontslag te bepalen en in het bijzonder om hem er reeds aanstonds mee op de hoogte te brengen met welke ontslaggrond hij in een eventueel rechtsgeding zal worden geconfronteerd.
Het vorenstaande brengt mee dat in een ter zake van het ontslag op staande voet gevoerd rechtsgeding met eerdere gedragingen van de werknemer, ter beoordeling van de dringendheid van de ontslagreden, alleen rekening mag worden gehouden indien het voor de werknemer ten tijde van de mededeling van de ontslagreden duidelijk was dat die eerdere gedragingen mede bepalend waren voor het oordeel van de werkgever dat ontslag op staande voet op zijn plaats was. Aan deze eis is voldaan niet alleen als die eerdere gedragingen in de meegedeelde ontslagredenen zijn aangeduid, maar ook als de werknemer in de gegeven omstandigheden moet hebben begrepen dat eerdere – niet met zoveel woorden – aangeduide gedragingen van hem hebben bijgedragen tot voormeld oordeel van de werkgever.
3.3.7.
Anders dan [appellant] betoogt is zijn ontslag niet slechts gegrond op het voeren van een telefoongesprek in een bedrijfsauto die verwijderd stond van de werkplek. Uit de ontslagbrief blijkt, zoals ook door Imago bij conclusie van antwoord is gesteld en door [appellant] niet is betwist, dat de reden van het ontslag op staande voet mede is gelegen in de omstandigheden dat [appellant] tijdens het werk regelmatig heeft gebeld; dat Sligro aan [appellant] de toegang tot haar panden heeft ontzegd; dat [appellant] niet meer inzetbaar is voor Sligro; dat Sligro dreigt de opdracht aan Imago in te trekken; dat [appellant] ontkent dat sprake is van genoemd gedrag en op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in de situatie en zijn rol.
Imago heeft tijdens het werkoverleg van 27 januari 2012 aandacht besteed aan belgedrag van haar werknemers, [appellant] heeft het verslag van dit werkoverleg voor gezien getekend. Imago heeft [appellant] voor zijn belgedrag en de gevolgen daarvan (voor Imago) gewaarschuwd, bij brief van 5 maart 2012 (hier voor onder 3.1. g). [appellant] heeft deze brief voor gezien en akkoord getekend. De in deze brief neergelegde boodschap omtrent zijn belgedrag “
Helaas hebben wij moeten constateren dat u gedurende werktijd meermaals voor een lange periode gebruik gemaakt heeft van uw mobiele telefoon, waarbij u privégesprekken heeft gevoerd”heeft [appellant] niet betwist.
[appellant] wist dat zijn belgedrag tot problemen voor Imago zou kunnen leiden. Imago heeft de aan haar gerichte brief d.d. 5 maart 2012 van Sligro (hiervoor onder 3.1. f ) in kopie aan [appellant] verstrekt. [appellant] heeft niet betwist dat deze brief, zoals door Imago gesteld, [appellant] betreft. [appellant] heeft de brief voor ontvangst getekend.
Desondanks heeft [appellant], naar is komen vast te staan, op 24 september 2012 in strijd met het reglement mobiele telefoon gehandeld. Bij e-mail van 26 september 2012 (hiervoor onder 3.1. j) heeft Sligro aan Imago bericht dat [appellant] niet meer op haar filialen of die van EMTE ingezet kan worden.
Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijze van een werkgever niet worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor zover [appellant] betoogt dat er geen dringende reden voor ontslag bestaat, omdat de opdracht van Sligro anders dan Imago heeft aangevoerd, geen 60%-70% van de omzet van Imago betekent en hij bij andere opdrachtgevers van Imago inzetbaar is, geldt dat dit betoog niet opgaat. Imago heeft aangevoerd geen vertrouwen meer te hebben in [appellant]. Nu [appellant] na het werkoverleg van 27 januari 2012, de waarschuwing van 5 maart 2012 en de wetenschap van de gevolgen die zijn gedrag voor zijn werkgever kon hebben geen blijk heeft gegeven van verbetering van zijn gedrag kan van Imago redelijkerwijze niet worden verwacht dat zij het elders met [appellant] probeert. Aan het voorgaande doet niet af dat [appellant] 49 jaar was toen hij op staande voet werd ontslagen en 15 jaar in dienst van Imago, noch dat het, naar [appellant] stelt lastig voor hem is om een nieuwe baan te vinden. [appellant] had eenvoudig voor verbetering van zijn gedrag kunnen kiezen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn gesteld nog gebleken. De grief faalt.
3.3.8.
Grief 6 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
[appellant] betoogt dat hij op 24 september 2012 in de pauze heeft gebeld, maar eerst op vrijdag 28 september 2012 met Imago heeft gesproken en dat hij de ontslagbrief eerst enkele dagen daarna heeft ontvangen.
3.3.9.
Uit de ontslagbrief blijkt dat [appellant] tijdens het gesprek op 28 september 2012 met onmiddellijke ingang ontslag op staande voet is aangezegd. [appellant] heeft niet betwist dat hij ten tijde van het gesprek op 28 september 2012 is ontslagen. Imago heeft een termijn van 4 dagen genomen alvorens daadwerkelijk tot ontslag over te gaan. Daar het telefoneergedrag van [appellant], dat aan het ontslag op staande voet ten grondslag ligt, op een andere locatie dan die van werkgever heeft plaatsgevonden, Imago de termijn van 4 dagen heeft gebruikt om onderzoek te doen naar voornoemd gedrag van [appellant] en hoor en wederhoor toe te passen, geldt het ontslag op staande voet als onverwijld gegeven. De grief faalt.
3.3.10.
Grief 7 heeft slechts betekenis bij het slagen van één of meer van de eerdere grieven. Nu dat niet het geval is, kan deze grief, met uitzondering voor zover deze is gericht tegen de proceskostenveroordeling, onbesproken blijven.
3.3.11.
Gezien het voorgaande heeft de kantonrechter [appellant] terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief 7 faalt.
3.3.12.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 27 maart 2014;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Imago worden begroot op € 704,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 januari 2015.
griffier rolraadsheer