ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
14/01065
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wijziging van de vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de wijziging van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers. Belanghebbende heeft in 2009 een personenauto uit 1978 aangeschaft, waarvoor hij tot 1 januari 2014 vrijstelling van motorrijtuigenbelasting genoot. Met de wijziging van de wet per 1 januari 2014 is deze vrijstelling echter beperkt tot voertuigen van 40 jaar of ouder. In een brief van de Inspecteur in december 2013 werd belanghebbende geïnformeerd dat hij per 1 januari 2014 weer motorrijtuigenbelasting verschuldigd zou zijn. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de brief van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof oordeelt dat de brief van de Inspecteur slechts een informatief karakter heeft en geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking is. Het Hof bevestigt het oordeel van de Rechtbank dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is op 17 april 2015 uitgesproken door een meervoudige kamer van het Hof, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01065
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 november 2014, nummer AWB 14/649 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde schriftelijke mededeling.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft in december 2013 schriftelijk aan belanghebbende medegedeeld dat – onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer – de vrijstelling voor motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 wordt gewijzigd. Belanghebbende heeft bij brief van 13 januari 2014 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij schrijven van 24 januari 2014 belanghebbende medegedeeld dat hij de brief van belanghebbende niet als een bezwaarschrift aanmerkt.
1.2.
Belanghebbende is van deze beslissing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 365,25 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoed.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.5.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is volgens het kentekenregister houder van de personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig) gedurende de periode 20 oktober 2005 tot en met 24 januari 2007. De datum van eerste toelating is 27 oktober 1978. Het motorrijtuig rijdt op benzine. Van 25 januari 2007 tot en met 9 oktober 2009 was belanghebbende geen houder van het motorrijtuig. Met ingang van 10 oktober 2009 is belanghebbende opnieuw als houder van het motorrijtuig geregistreerd in het kentekenregister.
2.2.
Met dagtekening 7 november 2005 heeft belanghebbende een vrijstellingsbeschikking ontvangen gebaseerd op artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) jo. artikel 12, onderdeel a, en 27 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Uitv.besl.). Het motorrijtuig was toen 25 jaar of ouder.
2.3.
Met dagtekening 29 oktober 2009 is aan belanghebbende ter zake van het motorrijtuig een ‘Vrijstellingsbeschikking Motorrijtuigenbelasting Vrijstelling 25 jaar en ouder’ (hierna: de vrijstellingsbeschikking) afgegeven. Op deze beschikking staat vermeld:
“Uit de gegevens van het kentekenregister maak ik op dat het bovengenoemde motorrijtuig 25 jaar of ouder is. Dit betekent dat u voor dat voertuig geen motorrijtuigenbelasting meer hoeft te betalen. Met ingang van 10 oktober 2009 verleen ik u daarom vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting.”
2.4.
De Inspecteur heeft in een brief van “December 2013” aan belanghebbende medegedeeld dat, onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer van de Staten-Generaal, belanghebbende per 1 januari 2014 voor het motorrijtuig weer motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. In deze brief wordt tevens gewezen op de overgangsregeling en de daaraan verbonden voorwaarden.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de brief van december 2013 te worden aangemerkt als een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?
II. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: vormt de wijziging van het wettelijke regime met ingang van 1 januari 2014 op basis waarvan de vrijstellingsbeschikking wordt ingetrokken, een inbreuk op het ongestoorde genot van het eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van intrekking van de vrijstellingsbeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag het volgende geoordeeld:
“4.2. Ingevolge artikel 26 van de AWR staat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, slechts beroep bij de bestuursrechter open indien sprake is van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
4.3.
De brief van december 2013 betreft geen belastingaanslag en is ook niet op grond van enige wettelijke bepaling aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR of een daarmee gelet op het hiervoor in 4.1 overwogene, gelijk te stellen besluit. De brief heeft slechts een informatief karakter met betrekking tot de wijziging van de vrijstelling voor oldtimers ter zake van de motorrijtuigenbelasting die de wetgever wenst in te voeren. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797 volgt dat ook in een geval als het onderhavige, waarin geen bezwaar openstaat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, en daartegen niettemin bezwaar wordt gemaakt, de inspecteur dat bezwaar bij zijn uitspraak niet‑ontvankelijk dient te verklaren.
4.4.
Het beroep van belanghebbende tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen, kan tot niets anders leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Overeenkomstig de Hoge Raad in zijn arrest van 21 april 2006, nr. 41 033, ECLI:NL:HR:2006:AT3051, zal de rechtbank - om redenen van proceseconomie - het beroep gegrond verklaren en, doende wat de inspecteur had behoren te doen, het bezwaar niet‑ontvankelijk verklaren.
4.5.
Nu het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, komt de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling niet toe.”
4.2.
Het Hof is – evenals de Rechtbank – van oordeel dat de brief van december 2013 slechts een informatief karakter heeft betreffende de voorgenomen wetswijziging ten aanzien van de vrijstelling voor oldtimers. Het oordeel van de Rechtbank dat de brief van december 2013 geen belastingaanslag betreft en ook niet op grond van enige wettelijke bepaling is aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR is juist.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.4.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 17 april 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.