De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 26 september 2012 geoordeeld dat tussen partijen vast staat dat de erfenis van de ouders van de man en de erfenis van de moeder van de vrouw onder uitsluitingsclausule zijn verkregen, zodat deze niet in de huwelijksgemeenschap vallen (p. 4, onder het kopje “Erfenissen”).
Ten aanzien van de schenking van € 9.075,- in 2005 aan de man door zijn vader heeft de rechtbank in de bestreden beschikking van 26 september 2012 geoordeeld dat deze in de gemeenschap is gevallen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“De door de man overgelegde schenkingsakte uit 1989, waaruit blijkt dat de ouders van de man aan hun kinderen een schenking doen ter hoogte van een ander bedrag dan € 9.075,-- kan uiteraard niet zien op de schenking in 2005 door de vader van de man.” (p. 4 van de genoemde beschikking, onder het kopje “Schenking”).
3.12.1.De man stelt zich in zijn achtste grief (beroepschrift 2012) op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte “niet duidelijk heeft gesteld” dat de man een reprise heeft van € 114.769,-. De man voert hiertoe het volgende aan.
Tussen partijen is in confesso dat de man een erfenis heeft gekregen onder uitsluitingsclausule van € 114.769,--. De ontvangen bedragen zijn door de man gestort op “de spaarrekening bij de SNS-Bank”. Vanaf het moment van storting tot aan de aanvang van de echtscheidingsprocedure heeft het saldo bij de SNS-bank altijd dusdanige tegoeden vertoond dat gesteld kan worden dat de bedragen die de man heeft ontvangen uit de erfenis altijd “gesepareerd” zijn van andere spaartegoeden van partijen. De man heeft als productie 17 “een overzicht van het verloop van de bankrekening overgelegd”.
Over de beslissing van de rechtbank inzake de schenking merkt de man slechts het volgende op:
“Voorts heeft de man na het overlijden van zijn moeder [,]van zijn vader een schenking gekregen in verband met dit overlijden. Dit bedrag dient ook als reprise te worden vastgesteld.”
Op grond van het voorgaande verzoekt de man een verklaring voor recht dat hij “een vordering heeft op de vrouw, subsidiair op partijen gezamenlijk van € 114.796,-, alsmede terzake een schenking van zijn ouders” (zie ook rov. 2.2 hiervóór).
3.12.2.In zijn vijfde grief (beroepschrift 2014) stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reprise ter grootte van € 118.769,50. Hij voert hiertoe het volgende aan.
Tot januari 2010 is het spaartegoed van de man uit erfenissen aanwezig en intact geweest (prod. 11 t/m 18). Daarna zijn partijen uit elkaar gegaan en:
“Ieder had op dat moment behoefte [aan] liquide middelen, voor de vrouw om zich in te richten in haar nieuwe huurwoning en [voor] de man om diverse dubbele uitgaven te kunnen voldoen zoals de extra woonlasten. In goed overleg is toen besloten om vooruitlopend op de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning aan ieder een bedrag van € 67.567,-- over te maken (productie 19).
De vrouw had het vrije genot van het aan haar uitgekeerde bedrag. De man heeft echter diverse kosten voor partijen betaald zoals: huur van extra huurwoning gedurende 8 maanden x € 1.250,- en 5 maanden € 1.337,-, alsmede de hypotheeklasten van de (voormalige) echtelijke woning (…) ad € 1.895,- per maand. Eveneens betaalde de man de kosten voor gas, licht en water etc. tezamen € 455,- per maand van dit bedrag [het hof begrijpt: van het aan de man overgemaakte bedrag van € 67.567,--]. De man overlegt (productie 20) een verantwoording van de kosten die hij extra heeft gedragen na het uit elkaar gaan van partijen, waarbij de man geruime tijd, te weten 1 jaar en drie maanden, de woning noodgedwongen heeft verlaten en van beide partijen de woonlasten droeg.
Gelet op deze uitbetalingen stelt de man recht te hebben op een reprise van € 118.796,50.”.
Met betrekking tot de beslissing van de rechtbank inzake de schenking (althans zo begrijpt het hof de toelichting van de man op zijn grief) heeft de man als productie 13 een bewijs van schenking van € 9.075,- overgelegd met toelichting, waaruit blijkt dat de vader van de man als langstlevende een deel van de erfenis van de moeder heeft doorbetaald als schenking voor elk kind op 3 november 2005. Voorts heeft de man overgelegd brieven van de zusters van de man als productie 14.
3.12.3.De vrouw heeft de stellingen van de man betwist (verweerschrift, p. 2). De man heeft volgens haar geen reprise op de gemeenschap. De volledige erfenis is verbruikt en de schenking is in de huwelijksgemeenschap gevallen, aldus de vrouw.
In haar eerste incidentele grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat het geld van de erfenis is verbruikt. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man ten aanzien van de erfenis geen vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.
Zij voert hiertoe het volgende aan.
Vanwege de erfenis hebben partijen als echtgenoten extra uitgaven gedaan die zij anders niet zouden hebben gedaan. Het betreft onder andere de aanschaf van een boot, van een VW-Golf, een Renault Espace, verbouwingskosten, een gift aan de oudste dochter van de man en het boeken van luxe reizen. Het geld van de erfenis is derhalve verbruikt en de man heeft ten tijde van de besteding geen reprise bedongen. Op basis van de redelijkheid en billijkheid dient een vergoedingsrecht opzij te worden gezet. De vrouw verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 maart 2012, ECLI: NL: GHSHE: 2012: BV9349.
Ook dient rekening te worden gehouden met de betaalde erfbelasting ten bedrage van € 5.075,-.
3.12.4.Het hof oordeelt als volgt.
Het hof begrijpt dat de man een reprise (een recht op vergoeding) stelt te hebben op grond van artikel 1:95 lid 2 BW (oud) (thans artikel 1:96 lid 3 BW).
Uit productie 19, waarop de man zich voor zijn reprise beroept, blijkt niet dat een bedrag van € 67.567,- (of enig ander bedrag (uit zijn eigen vermogen)) is overgemaakt naar de vrouw. Reeds daarom falen – in zoverre – de grieven van de man.
Wél blijkt uit productie 19 dat op 29 januari 2010 vanaf een rekening met nr. [depositorekening] (volgens de man een “depositorekening” waarop privé-vermogen van hem stond) een bedrag van € 67.567,- naar de en/of ING-betaalrekening met nr. [betaalrekening] is overgemaakt. Niet valt echter te controleren dat de man (juist) van dit bedrag “de kosten voor partijen” of “de kosten die hij extra heeft gedragen” (zoals huur, hypotheeklasten, gas, licht en water) heeft betaald. De man heeft nagelaten inzicht te verschaffen in het saldo van de ING-betaalrekening op het moment van overmaking van het bedrag van € 67.567,- (bijvoorbeeld door middel van een week- of maandafschrift; productie 20 van de man bevat slechts de zoekresultaten van bij/afschrijvingen op/van de betaalrekening (mutaties dus)), terwijl bovendien uit die zoekresultaten blijkt dat van die rekening dusdanig hoge bedragen zijn afgeschreven (in de periode van 31 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 een bedrag van € 95.063,54 (terwijl toen niets (een bedrag van € 0,00) werd bijgeschreven) en in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 417.671,90 (terwijl toen niets (een bedrag van € 0,00) werd bijgeschreven)) dat de kosten die de man van die rekening heeft voldaan (prod. 20, eerste bladzijde), ook uit andere bron dan het door de man gestelde privé-vermogen kunnen zijn betaald. Grief 8 (2012) en grief 5 (2014) van de man falen derhalve.
Benadrukt zij nog dat de man niet aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat het overgemaakte bedrag van € 67.567,- in de huwelijksgemeenschap is gevloeid en hij – zo dit rechtens al juist zou zijn (beoordeling van die kwestie ligt niet voor) – enkel op grond daarvan een reprise heeft. De stelling van de man is alleen dat partijen “in goed overleg hebben besloten aan
ieder[onderstreping hof] een bedrag van € 67.567,- over te maken” (beroepschrift 2014, p. 7, eerste alinea); dat gelet op de door de man betaalde kosten die hij extra heeft gedragen, hij recht heeft op een reprise (beroepschrift 2014, p. 7, derde alinea); terwijl de man ook geen – kort gezegd – terugbetaling door de gemeenschap van het volledige bedrag van € 67.567,- claimt (het is de man te doen om een reprise van in totaal € 118.796,50; met aftrek van het bedrag van € 67.567,- dat de man stelt aan de vrouw te hebben overgemaakt, resteert dan alleen een bedrag van (€ 118.796,50 minus € 67.567,- =) € 51.229,50 waarop de man aanspraak maakt vanwege de kosten die hij uit “zijn € 67.567,-” voor partijen heeft gedragen). Die (laatste) stelling, die de man daadwerkelijk heeft betrokken, gaat, zoals hiervóór werd overwogen, niet op.
Ofschoon de stelling van de man dat “in goed overleg is besloten om vooruitlopend op de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning aan ieder [van partijen] een bedrag van € 67.567,-- over te maken” erop lijkt te duiden dat deze bedragen überhaupt niet ten laste van het privé-vermogen van de man, maar ten laste van de nog te verwachten verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning komen, zodat om die reden al geen sprake kan zijn van een reprise (in ieder geval niet voor het bedrag dat de man stelt te hebben overgemaakt aan de vrouw), heeft de man ter zitting van het hof echter ook de, hiermee ogenschijnlijk tegenstrijdige, stelling betrokken dat: “Pas ihkv de echtscheiding (…) het tegoed [is] verdeeld, omdat de reprise ter zake van de man later, na verkoop van de woning zou kunnen worden uitbetaald”). Dat sprake is van een reprise gaat echter, zoals hiervóór werd overwogen, evenmin op.
Over de reprise die de man stelt te hebben ten gevolge van een schenking oordeelt het hof als volgt. De man heeft niets gesteld over de besteding van de door hem beweerdelijk ontvangen schenking. Waarom de man dan een reprise zou hebben, valt zonder nadere toelichting, die de man heeft nagelaten te geven, niet in te zien. Zo de man heeft willen stellen dat ook de schenking op dezelfde wijze is besteed als, kort gezegd, zijn erfenis, gaat ook die stelling niet op, waarvoor het hof kortheidshalve verwijst naar hetgeen het hiervóór met betrekking tot die erfenis heeft overwogen.
De incidentele grief van de vrouw faalt naar het oordeel van het hof.
De vrouw heeft zich voor haar stelling dat het geld van de erfenis is verbruikt, omdat dat geld consumptief is besteed (aanschaf boot, VW Golf, Renault Espace en luxe reizen) beroepen op de producties 17 en 21 van de man.
De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Volgens hem “werden er jaarlijks behoorlijke bedragen overgehouden waardoor dure aankopen ruimschoots konden worden bekostigd”, ter onderbouwing waarvan de man productie 21 heeft overgelegd.
Uit de producties 17 en 21 valt naar het oordeel van het hof echter niet af te leiden dat de genoemde consumptieve bestedingen juist met de erfenis (en niet uit andere bron) zijn betaald (en de erfenis aldus is verbruikt).
De slotsom van het voorgaande is dat alle grieven falen (de achtste grief uit het beroepschrift van 2012, de vijfde grief uit het beroepschrift van 2014 en de eerste incidentele grief van de vrouw).
Deskundigenrapport en “het totaalcomplex van de posten die ter verdeling c.q. ter verrekening staan tussen partijen” (grief 1 beroepschrift 2014)