In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellante tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een aanzienlijke schuldenlast van € 173.255,49, waaronder hypotheken en andere schulden, en had in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek en een problematische relatie met haar ex-partner.
In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat haar schulden voornamelijk vóór 2010 zijn ontstaan en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schulden die door haar ex-partner zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de beschermingsbewindvoerder en een ambulante begeleidster, die beiden positief over de ontwikkeling van de appellante waren.
Het hof heeft de argumenten van de appellante overwogen en is tot de conclusie gekomen dat zij op de goede weg is en haar leven op orde lijkt te hebben. Het hof heeft het beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw gehonoreerd, omdat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan en de appellante haar omstandigheden duurzaam onder controle heeft. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard op de appellante.