ECLI:NL:GHSHE:2015:4870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
200.179.292/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellante tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een aanzienlijke schuldenlast van € 173.255,49, waaronder hypotheken en andere schulden, en had in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek en een problematische relatie met haar ex-partner.

In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat haar schulden voornamelijk vóór 2010 zijn ontstaan en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schulden die door haar ex-partner zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de beschermingsbewindvoerder en een ambulante begeleidster, die beiden positief over de ontwikkeling van de appellante waren.

Het hof heeft de argumenten van de appellante overwogen en is tot de conclusie gekomen dat zij op de goede weg is en haar leven op orde lijkt te hebben. Het hof heeft het beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw gehonoreerd, omdat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan en de appellante haar omstandigheden duurzaam onder controle heeft. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard op de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 november 2015
Zaaknummer : 200.179.292/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/207957/FT RK 15/944
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Bouwens;
  • de heer [de beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen; de beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw [ambulant begeleidster] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen; de ambulante begeleidster.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat hij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over het gedane verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 173.255,49. Daaronder bevinden zich een schuld aan de SNS Bank van € 61.757,14 alsmede een schuld aan de Westland Utrecht Bank van € 53.675,95.Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Hoewel verzoekster op de goede weg is en haar leven op orde lijkt te hebben kan de rechtbank niet voorbij gaan aan de zeer hoge schuldenlast welke recentelijk ontstaan is. Volgens verzoekster is deze schuldenlast volledig te wijten aan haar ex-partner. De rechtbank is van oordeel dat zij hiermee haar eigen verantwoordelijkheid miskent. Zij heeft in het geheel niet omgekeken naar de financiën en deze naar verluidt in handen gegeven van haar verslaafde ex-partner. Voorts heeft zij door haar eigen verslaving jarenlang geen betaald werk kunnen verrichten.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, haar schulden hoofdzakelijk zijn ontstaan in de periode tot 2010. De meest recente schuld, die aan de woningvereniging, is ontstaan in 2011/2012. De twee grootste schulden, die aan de Westland Utrecht Bank en de SNS Bank, samen groot € 115.433,09, betreffen twee resterende hypotheekschulden welke al in 2008 na de executoriale verkoop van twee onroerende zaken zijn ontstaan. Voorts stelt zij dat de lening bij DSB destijds door haar was afgesloten om de energierekening van Essent te kunnen voldoen. Verder stelt [appellante] dat zij aanvankelijk niet op de hoogte was van het druggebruik van haar ex-partner. Nadat hij hiervoor medicatie had ontvangen ging hij over op een andere harddrug. Ook zou deze ex-partner zonder medeweten van [appellante] een huis hebben gekocht waarbij hij namens haar de verkoopovereenkomst zou hebben ondertekend. De oude woning werd niet verkocht en [appellante] moest, nu zij fulltime werkte, dus twee hypotheken “dragen”. Dit ging niet, het ene gat werd met het andere gevuld en nadat zij haar baan verloor is zij depressief geraakt waarna ook zij harddrugs is gaan gebruiken. In 2008 zijn beide woningen executoriaal verkocht. Haar ex-partner heeft de huurwoning die op haar naam stond bewoond en geheel uitgeleefd, hetgeen heeft geresulteerd in een vordering van de woningvereniging. Op dit moment staat [appellante] vanwege haar verslavingsproblematiek onder begeleiding van Mondriaan en haar huisarts. Daarnaast staat zij onder beschermingsbewind en is zij met haar drie kinderen inwonend bij haar moeder. Ook heeft zij thans een relatie met de vader van haar derde kind die geen verslavingsachtergrond heeft. Tevens ontvangt zij inkomsten uit arbeid; zij werkt minimaal 24 uur per week bij PostNL Zij wil dit aantal uren uitbreiden en, nadat zij haar medicatie geheel heeft afgebouwd, weer aan de slag in de zorg. Tot slot doet [appellante] een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft desgevraagd aan dat de schulden die ontstonden toen zij samenwoonde met de heer [ex-partner] schulden waren van [ex-partner] en niet van haar. Voorts geeft zij met betrekking tot haar harddruggebruik aan met uitzondering van een terugval in 2014 al ruim drie-en-een-half jaar clean te zijn. Momenteel bouwt zij ook haar methadongebruik af met als oogmerk een totale stop op 1 januari 2016. Tevens geeft [appellante] aan dat zij voornemens is om, naast haar werk, in de avonduren een studie te gaan volgen. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat zij destijds op eigen initiatief gestopt is met haar EMDR therapie omdat als gevolg van deze therapie naar boven kwam dat haar jongste dochter door haar vader seksueel is misbruikt. Het liep toen even mis en dit verklaart volgens [appellante] ook de tijdelijke terugval in haar harddruggebruik. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij de taakstraf waarvoor zij veroordeeld is inmiddels geheel heeft verricht en dat zij zichzelf op dit moment, zeker nu zij geen bedreigingen van haar ex-partner meer ervaart, absoluut geestelijk stabiel acht.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. Het gaat naar zijn inschatting goed met [appellante] , zeker sinds zij aan het werk is. De contacten verlopen goed en [appellante] toont zich immer loyaal en meewerkend.
3.8.
8. Desgevraagd stelt de ambulant begeleidster van [appellante] , mevrouw [ambulant begeleidster] , dat het naar haar idee steeds beter gaat met [appellante] , zeker nu zij zich niet meer bedreigd voelt door haar ex-partner. [appellante] is thans positief ingesteld en een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling zou een mooie verdere stap in de goede richting betekenen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.8.2.
Evenals eerder de rechtbank in het vonnis waarvan beroep is het hof van oordeel dat [appellante] op de goede weg is en haar leven thans op orde lijkt te hebben. Het hof is daarbij, in tegenstelling tot de rechtbank, eveneens van oordeel dat [appellante] haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van haar schuldenlast geenszins miskent. [appellante] lijkt terdege te beseffen dat het destijds volledig in handen van haar verslaafde ex-partner geven van de gezamenlijke financiën haar kan worden verweten. Het hof merkt hierbij evenwel op de stelling van [appellante] , dat haar ex-partner ook buiten haar medeweten bepaalde financiële transacties deed, voldoende aannemelijk te achten.
3.8.3.
Mede gelet op het feit dat de verslaving van [appellante] reeds geruime tijd aantoonbaar beheersbaar mag worden genoemd, zij op dit moment een betaalde arbeidsbetrekking en een stabiele relatie heeft en zich bovendien gesteund weet door zowel een beschermingsbewindvoerder als een ambulante begeleidster, die bovendien beiden ook ter zitting in hoger beroep zijn verschenen en bij die gelegenheid het volste vertrouwen in een succesvol verloop van een eventuele schuldsaneringsregeling hebben uitgesproken, honoreert het hof het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw. Temeer nu er recent geen nieuwe schulden zijn ontstaan acht het hof het voldoende aannemelijk dat [appellante] de omstandigheden die destijds een (doorslaggevende) rol hebben gespeeld bij het ontstaan van haar schuldenlast duurzaam onder controle heeft, dan wel dat deze omstandigheden zich op dit moment in het geheel niet meer voordoen.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.