ECLI:NL:GHSHE:2015:872

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
14-00225 en 14-00226
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag die was opgelegd naar aanleiding van een hennepkwekerij die op 10 maart 2009 was aangetroffen. De Inspecteur had de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd, maar de navorderingsaanslag ZVW gehandhaafd. De Rechtbank had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij het Hof. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn bezwaarschrift tijdig was ter post bezorgd. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was zes weken, en het Hof concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond. Tevens werd er geen griffierecht vergoed aan belanghebbende en werden er geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00225 en 14/00226
Uitspraken op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 december 2013, nummers AWB 13/2977 en 13/2978 in de gedingen tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost‑Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.937. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van 50% opgelegd en is bij beschikking heffingsrente ten bedrage van € 1.891 in rekening gebracht. Voorts is aan belanghebbende over het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 (maximum) en is bij beschikking heffingsrente ten bedrage van € 134 in rekening gebracht. Na hiertegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.449, de boete en heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de navorderingsaanslag ZVW gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbenden gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 472 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 44 vergoedt. De uitspraken in de zaken van belanghebbende heeft de Rechtbank verenigd in één geschrift.
1.3.
Tegen deze uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 januari 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [A], advocaat te [woonplaats], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C].
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken:
2.1.
Op 10 maart 2009 is door de Regiopolitie Brabant Noord in het pand [a-straat] 41 te [D] een hennepkwekerij aangetroffen. In dat verband heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen opgelegd. De Inspecteur heeft het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met een resultaat uit overige werkzaamheden van € 61.860.
2.2.
De navorderingsaanslag IB/PVV, met bijbehorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente, is gedagtekend 17 november 2012. De navorderingsaanslag ZVW, met bijbehorende beschikking heffingsrente, is gedagtekend 24 november 2012. Als belastingkantoor staat vermeld het kantoor te ’s‑Hertogenbosch, met postadres Postbus 90150, 5200 MB ’s‑Hertogenbosch.
2.3.
Middels een niet-gedagtekende, handgeschreven brief is bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV. De Inspecteur heeft het bezwaar aangemerkt als te zijn gericht tegen de onder 2.2 genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen.
2.4.
Op het bij de Inspecteur ingekomen bezwaarschrift zijn de volgende stempels geplaatst:
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de inkomsten uit hennepteelt verlaagd van € 61.860 naar € 42.372.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
  • A) Is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar?
  • B) Zo ja, heeft de Inspecteur terecht een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen ten bedrage van € 42.372 voor inkomsten uit hennepteelt en is terecht een vergrijpboete van 50% opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat vraag (A) bevestigend moet worden beantwoord en vraag (B) ontkennend; de Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur, en primair tot vernietiging, subsidiair tot vermindering, van de navorderingsaanslagen, boetebeschikking en beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken; deze termijn eindigde op 22 december 2012 respectievelijk 29 december 2012. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb).
4.2.
Indien moet worden uitgegaan van een ontvangstdatum van het bezwaarschrift van 14 januari 2013, staat vast dat het bezwaar te laat is ingediend.
4.3.
Voor het eerst in het verweerschrift bij de Rechtbank stelt de Inspecteur dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar. Belanghebbende, dan wel zijn gemachtigde, heeft in de loop van de procedure verschillende standpunten ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar ingenomen. Ter zitting bij de Rechtbank is belanghebbende niet verschenen. Zijn gemachtigde heeft, blijkens het van die zitting opgemaakte proces‑verbaal, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben van mening dat de bezwaren wel ontvankelijk zijn. Op grond van artikel 6:5 van de Awb wordt een bezwaar bij binnenkomst aan alle formele vereisten getoetst en daar kan op een later moment niet meer op worden teruggekomen. Ik verwijs daarvoor naar de arresten HR 8 maart 2002, nr. 34993 en HR 25 juli 2000, nr. 34990. (…) Het is correct dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend en dat daar geen verschoonbare reden voor is. Ik vind echter dat daar in de beroepfase niet op terug kan worden gekomen. Naar mijn mening dient nu nog alleen de inhoudelijke behandeling plaats te vinden.”
In het hogerberoepschrift schrijft gemachtigde:
“Belanghebbende betwist dat hij heeft erkend dat hij het bezwaar te laat heeft ingediend. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift zelf aan de balie van de Belastingdienst in ’s‑Hertogenbosch afgegeven. Belanghebbende zal het voorgaande ter zitting nader toelichten.”
Ter zitting van het Hof wordt namens belanghebbende gesteld dat de moeder van belanghebbende het bezwaarschrift heeft geschreven en eind december 2012 per niet‑aangetekende post naar het adres van belastingkantoor ’s‑Hertogenbosch heeft gestuurd. Gemachtigde heeft gemotiveerd gesteld dat de datumstempel van 14 januari 2013 moet zijn geplaatst door kantoor Eindhoven en dat het bezwaarschrift, dat is gericht aan kantoor ’s‑Hertogenbosch, door dat kantoor derhalve op een datum gelegen vóór 14 januari 2013 moet zijn ontvangen. Naar het Hof begrijpt, bedoelt belanghebbende hiermee te stellen dat het bezwaarschrift voor het einde van de zeswekentermijn ter post is bezorgd en in de zevende week door kantoor ’s‑Hertogenbosch is ontvangen, waarbij door dat kantoor is verzuimd een datumstempel te zetten. Het bezwaar zou dan volgens belanghebbende tijdig zijn ingediend.
4.4.
De Inspecteur is ter zitting uitgebreid ingegaan op de wijze van postverwerking door de Belastingdienst Oost-Brabant. Hij heeft, onbestreden door belanghebbende, verklaard dat alle post bestemd voor het belastingkantoor in ’s‑Hertogenbosch door de posterijen direct naar het belastingkantoor in Eindhoven wordt gestuurd, ook al staat op de envelop het postadres van belastingkantoor ’s‑Hertogenbosch vermeld. Op het belastingkantoor in Eindhoven wordt de ingekomen post gestempeld met een datum en vervolgens ingescand. De ingescande post wordt daarbij in de kantlijn van een zogenaamd scannummer voorzien. In het scannummer is de datum van inscannen verwerkt. Vervolgens gaat het digitale poststuk naar de behandelend inspecteur.
4.5.
Het Hof heeft geen reden aan deze verklaringen van de Inspecteur te twijfelen. Het Hof acht het dan hoogst onwaarschijnlijk dat een per post verzonden bezwaarschrift op belastingkantoor ’s‑Hertogenbosch wordt bezorgd. Zelfs indien met belanghebbende zou worden aangenomen dat het bezwaarschrift eind december 2012 per post naar belastingkantoor ’s‑Hertogenbosch is verstuurd en aldaar is binnengekomen, dan acht het Hof het niet aannemelijk dat dit bezwaarschrift, zonder dat daarop een datum van binnenkomst wordt geplaatst, ongeveer twee weken is blijven liggen en vervolgens is doorgestuurd naar belastingkantoor Eindhoven, alwaar het op 14 januari 2013 is binnengekomen en verwerkt.
4.6.
Daar komt bij dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust van een tijdige terpostbezorging, naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 22 december 2012 respectievelijk 29 december 2012, ter post is bezorgd.
4.7.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Niet‑ontvankelijkverklaring kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd die verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zouden kunnen opleveren.
4.8.
Voor zover belanghebbende zijn bij de Rechtbank ingenomen standpunt, dat een bezwaar bij binnenkomst op alle formele vereisten wordt getoetst en dat daar in een later stadium niet meer op mag worden teruggekomen, in hoger beroep nog handhaaft, overweegt het Hof dat de wettelijke regeling over de bezwaartermijn van openbare orde is. Het staat de rechter niet vrij om van deze termijn af te wijken. De door belanghebbende aangehaalde arresten acht het Hof hier niet ter zake doende, nu die arresten handelen over de vraag welke motiveringseisen aan een bezwaarschrift mogen worden gesteld. Anders dan in het onderhavige geval, was in de gevallen van de arresten sprake van een tijdig ingediend bezwaar.
4.9.
Belanghebbende is niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. Nu vraag (A) ontkennend wordt beantwoord, kan de behandeling van vraag (B) achterwege blijven.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn en dat de uitspraken van de Rechtbank dienen te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart de hoger beroepen ongegrond;
  • bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 13 maart 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.