Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van de Inspecteur van de Belastingdienst, maar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof bevestigde deze uitspraak, oordelend dat de belanghebbende niet als 'belanghebbende' in de zin van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kon worden aangemerkt, omdat de aanslag was opgelegd aan de vennootschap en niet aan de belanghebbende zelf. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet zelfstandig beroep kon instellen, aangezien hij onbeperkt bevoegd was om namens de vennootschap op te treden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn beroep, en het Hof volgde deze redenering. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.