In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben tot 1 januari 2000 een landbouwbedrijf in de vorm van een maatschap gedreven, dat vanaf die datum is ingebracht in een BV. Op 18 november 2008 hebben zij een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten met de BV voor landbouwgronden die zij in eigendom hadden. De pacht is ingegaan op 1 december 2008, maar de overeenkomst is niet geregistreerd bij de grondkamer. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.155, waarbij hij de door belanghebbende gewenste afwaardering van de landbouwgronden naar de lagere bedrijfswaarde niet heeft geaccepteerd. Het Hof oordeelt dat de schriftelijke ongeregistreerde pachtovereenkomst geen wijziging heeft gebracht in de bestaande pachtverhoudingen en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de landbouwgrond naar lagere bedrijfswaarde mag afwaarderen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.