ECLI:NL:GHSHE:2016:4295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.168.652_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in burengeschil over verkrijgende verjaring en eigendomsgrenzen tussen gemeente en particuliere eigenaren

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen de Gemeente Bergen en [geïntimeerde 1] c.s. over de eigendomsgrenzen van een perceel grond. De Gemeente Bergen, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin werd geoordeeld dat de juridische eigendomsgrens tussen de percelen van de gemeente en [geïntimeerde 1] c.s. wordt gevormd door een blauwe lijn op een tekening. De rechtbank had geoordeeld dat [verkoper], de vorige eigenaar van het perceel van [geïntimeerde 1] c.s., het bezit van de strook grond had verkregen door verkrijgende verjaring, en dat de gemeente in reconventie geen recht had op de grond. De gemeente heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd, onder andere tegen het oordeel dat [verkoper] het bezit van de strook grond heeft gekregen en dat hij deze voor zichzelf heeft gehouden. Het hof heeft de grieven van de gemeente verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat [verkoper] de strook grond structureel en duurzaam heeft gebruikt als onderdeel van zijn tuin, en dat dit gebruik voor de gemeente kenbaar was. De gemeente is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.168.652/01
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
Gemeente Bergen,
gevestigd te Bergen,
appellante,
hierna aan te duiden als gemeente,
advocaat: mr. M.R.H. Meijer te Sint Odiliënberg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 maart 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 december 2014, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen gemeente en als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde 1] c.s. als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/128071/HA ZA 14-65)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 2 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende antwoordakte met producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft bij notariele akte d.d. 12 september 2008 (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) de woning met ondergrond en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Bergen (L) [sectieletter] nummer [sectienummer 1] , groot 6 are en 60 centiaren, gekocht en op 12 september 2008 geleverd gekregen van de heer [verkoper] (hierna: [verkoper] ).
Aan de zuid- en westzijde grenst het perceel van [geïntimeerde 1] c.s. aan een perceel van de gemeente, kadastraal bekend gemeente Bergen (L) [sectieletter] nummer [sectienummer 2] .
[verkoper] heeft het perceel verworven als bouwgrond op 19 maart 1976, waarna hij er een woning op heeft gebouwd.
[verkoper] heeft begin jaren ’80 een gaashekwerk van ongeveer 50 cm hoog geplaatst op het kadastrale perceel [sectienummer 2] en buiten in ieder geval de zuidelijke en westelijke kadastrale en eigendomsgrenzen van zijn perceel, om honden en konijnen op afstand te houden. Een aantal jaren later, in 1986/1987, heeft [verkoper] onder meer op de strook tussen de kadastrale grens van zijn perceel en het gaashekwerk jonge laurierstruiken geplant.
Begin 2013 heeft de gemeente [geïntimeerde 1] c.s. medegedeeld dat er in het openbare gebied snoeiwerkzaamheden zouden plaats gaan vinden. De gemeente heeft in dit verband onderzoek gedaan naar de grenzen van het perceel van [geïntimeerde 1] c.s. en heeft zich vanaf dat moment op het standpunt gesteld dat de laurierhaag op grond van de gemeente staat en verwijderd moet worden.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde 1] c.s. een verklaring voor recht dat de juridische eigendomsgrens tussen de percelen van [geïntimeerde 1] c.s. en de gemeente wordt gevormd door de blauwe lijn zoals aangegeven op de tekening, welke als productie 4 door [geïntimeerde 1] c.s. is overgelegd, dat wil zeggen de blauwe lijn zoals deze grenst aan de verharding welke op de tekening met oranje is ingekleurd, alsmede veroordeling van de gemeente in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde 1] c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De gemeente heeft de eigendom van de strook grond in kwestie verloren vanwege (verkrijgende) verjaring.
3.2.3.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.
De gemeente vordert in reconventie dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder voor zich worden veroordeeld de strook grond, op productie 1 in eerste aanleg bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, aangegeven met rode kleur, te ontruimen en ter vrije beschikking van de gemeente te stellen op straffe van een dwangsom, alsmede worden veroordeeld in de proceskosten en rente, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.5.
Aan deze vordering heeft de gemeente, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde 1] c.s. gebruiken een aan de gemeente in eigendom behorende strook grond. De gemeente betwist dat sprake is van bezit door [geïntimeerde 1] c.s. nu de strook grond niet één geheel vormt met hun tuin, althans niet meer dan het overig openbaar groen met private tuinen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 2 juli 2014 heeft de rechtbank een opneming van de plaatselijke gesteldheid gelast en aansluitend een zitting bevolen om inlichtingen te geven en om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken.
De rechtbank heeft tijdens de descente op 12 november 2014 geconstateerd dat het hiervoor bedoelde gaashekwerk nog steeds zichtbaar is. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat voor het overgrote deel van de lijn tussen het perceel van de gemeente en [geïntimeerde 1] c.s. sprake is van een haag van laurierstruiken. Gezien vanaf het perceel van de gemeente ligt aan de westelijke zijde naast het gaashekwerk een berm, waarnaast weer een fiets- c.q. voetpad loopt. Aan de zuidelijke zijde is aan de gemeente zijde sprake van gras/wilde beplanting.
3.3.2.
In het eindvonnis van 10 december 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond in conventie verklaard voor recht dat de juridische eigendomsgrens tussen enerzijds het perceel kadastraal bekend gemeente Bergen (L) [sectieletter] nr. [sectienummer 1] en anderzijds het perceel kadastraal bekend gemeente Bergen (L) [sectieletter] nr. [sectienummer 2] wordt gevormd door de blauwe lijn zoals aangegeven op de aan het vonnis gehechte tekening, dat wil zeggen dat de blauwe lijn zoals deze grenst aan de met oranje ingekleurde berm die weer naast het voetpad/fietspad is gelegen.
De rechtbank heeft de vordering van de gemeente in reconventie afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [verkoper] , die de strook grond destijds bij de tuin heeft getrokken, het bezit van dit stuk grond heeft gekregen. Volgens de rechtbank is aan de twee voorwaarden uit artikel 3:108 BW voldaan, te weten houderschap en eigendomspretentie.
3.4.
Gemeente Bergen heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.5.1.
In de eerste grief komt Gemeente Bergen op tegen het oordeel van de rechtbank dat [verkoper] het bezit van de strook grond heeft gekregen. Daartoe wordt aangevoerd dat [verkoper] de strook grond niet voor zichzelf heeft gehouden en daarom geen bezitter van die strook grond is geworden. [verkoper] heeft de strook grond slechts gehouden voor Gemeente Bergen. [verkoper] heeft in 1977 gaas en laurier geplaatst om te voorkomen dat honden en konijnen in de eigen tuin zouden komen. Het was uitdrukkelijk nooit de bedoeling zich het bezit van de bosgrond te verwerven. De strook grond heeft nooit het karakter van bosgrond verloren en is ook nooit bij hun tuin getrokken. [verkoper] onderhield de strook evenmin, op het verwijderen van bladeren na. Betwist wordt dat [verkoper] de strook grond als tuin heeft gebruikt en de strook bij de tuin heeft betrokken. Nu bezit ontbreekt, kan de verjaringstermijn niet zijn gaan lopen.
3.5.2.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben de stellingen van Gemeente Bergen gemotiveerd betwist. [geïntimeerde 1] c.s. voeren aan dat [verkoper] naast het aanbrengen van het gaas en het planten van de laurier rododendrons heeft geplant zowel op hun eigen perceel als op de in bezit genomen grond, destijds van de gemeente. Mede door het plaatsen van die rododendrons was de eigen (bos)tuin van de familie [verkoper] een geheel met de strook grond van de gemeente die in bezit was genomen en eveneens daarna werd gebruikt als (bos)tuin.
3.5.3.
Bij de beoordeling van de grief wordt het volgende vooropgesteld. De vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is gegrond op de stelling dat Gemeente Bergen de eigendom van de strook grond heeft verloren vanwege verjaring. [geïntimeerde 1] c.s. hebben de vordering primair gebaseerd op artikel 3:105 BW (verkrijging door extinctieve verjaring). Het beroep op extinctieve verjaring ex artikel 3:105 BW slaagt indien komt vast te staan dat een niet-rechthebbende bezitter is geworden, de rechtsvordering van de eigenaar strekkende tot beëindiging van dat bezit sindsdien is verjaard waarbij een verjaringstermijn van twintig jaar geldt en degene die het beroep op extinctieve verjaring doet bezitter was op het moment van verjaring van deze rechtsvordering.
3.5.4.
Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Par. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.
3.5.5.
Gelet op de formulering van de grief dient allereerst te worden beoordeeld of [verkoper] de strook grond voor zichzelf of voor Gemeente Bergen heeft gehouden. Zoals hiervoor in rov. 3.5.3 al omschreven zijn de verkeersopvatting en de uiterlijke feiten daarbij bepalend.
De verkeersopvatting richt zich op alle concrete omstandigheden van het geval. In onderhavige zaak zijn de navolgende concrete aanknopingspunten te noemen:
  • [verkoper] heeft begin jaren ’80 (volgens Gemeente Bergen: 1977) een 50 cm hoog gaashekwerk geplaatst;
  • het gaashekwerk loopt over de hele scheiding met het perceel van de gemeente;
  • [verkoper] heeft in 1986/1987 (volgens gemeente Bergen: begin jaren ’80) langs het gaashekwerk jonge laurierstruiken gepland welke aan de zuidelijke en westelijke grens voor het overgrote deel zijn uitgegroeid tot een dichte haag.
  • Tijdens de descente gehouden op 12 november 2014 heeft de rechter geconstateerd dat het hiervoor bedoelde gaashekwerk nog steeds zichtbaar is en dat voor het overgrote deel van de lijn tussen het perceel van de gemeente en [geïntimeerde 1] c.s. sprake is van een haag van laurierstruiken.
Deze aanknopingspunten worden door Gemeente Bergen niet betwist.
3.5.6.
Gemeente Bergen heeft zich op het standpunt gesteld dat bij [verkoper] de interne wil ontbrak om het stuk grond te gaan bezitten zodat bezit niet kan zijn ontstaan. [verkoper] heeft dit jegens de gemeente ook uitdrukkelijk verklaard, en Gemeente Bergen heeft dit ook te bewijzen aangeboden.
Gemeente Bergen wordt in dit standpunt niet gevolgd. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een zaak voor zichzelf houdt naar verkeersopvatting wordt beoordeeld, en richt zich slechts op uiterlijke feiten, met name de uitoefening van de feitelijke macht. De wil van degene die de macht uitoefent is zowel voor de vraag of hij houdt als voor de vraag voor wie hij dit doet, slechts relevant voor zover hij in zulke feiten tot uiting komt (TM, Parl. Gesch. 3, p. 428). Het bewijsaanbod wordt dan ook als niet relevant gepasseerd.
Een aanwijzing dat [verkoper] de strook grond voor de Gemeente Bergen krachtens een rechtsverhouding is gaan houden ontbreekt. Sterker nog: ten aanzien van een strook grond aan de voorzijde van de woning op het perceel is onder “Gebruik” op pagina 2 van de koopovereenkomst van [geïntimeerde 1] c.s. opgenomen dat het de koper bekend is dat een strook grond aan de voorzijde van de woning door de Gemeente Bergen in gebruik is gegeven (zoals opgenomen in een aan de koopakte gehechte brief van 26 maart 1982). Klaarblijkelijk waren [verkoper] en Gemeente Bergen het over de strook grond aan de voorzijde van de woning eens dat [verkoper] slechts het gebruik van die strook grond had. Indien ook de strook grond waarover het in deze procedure gaat in gebruik zou zijn gegeven aan [verkoper] , dan had het voor de hand gelegen dat ook ten aanzien van die strook grond een dergelijke brief was opgesteld.
3.5.7.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat deze omheining van gaashekwerk en laurier objectief gezien moet worden aangemerkt als het afbakenen van een grondgebied, ofwel als (uiterlijk zichtbare) inbezitneming en ‘het houden van een goed voor zichzelf’.
Door Gemeente Bergen is niet gesteld dat zij onderhoud heeft gepleegd aan de betreffende strook grond. De strook grond was door het gaashekwerk en de laurierhaag door de Gemeente niet te betreden.
[verkoper] is de strook grond structureel en duurzaam gaan gebruiken als (een deel van) zijn tuin en heeft het daartoe omheind en als tuin onderhouden. De strook en de tuinen vormden één visueel geheel dat door de omheining wordt afgebakend van het openbare terrein. [geïntimeerde 1] c.s. hebben dit gebruik voortgezet. Dit structurele en duurzame gebruik was van aanvang af kenbaar en zichtbaar voor derden en dus ook voor de gemeente.
Dat de strook grond nooit het karakter van bosgrond heeft verloren en dat [verkoper] niet meer onderhoud pleegde aan de strook grond dan het weghalen van bladeren kan Gemeente Bergen niet baten, nu het een (bos)tuin betrof en gelet op de aard van een dergelijke tuin ook niet meer onderhoud of verandering van de tuin te verwachten viel.
3.6.
De tweede grief, waarin Gemeente Bergen opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] c.s. het gebruik van de strook grond als (deel van) de tuin heeft voortgezet faalt eveneens. Het hof heeft hiervoor overwogen dat [verkoper] bezit heeft genomen van de genoemde strook grond en dat [geïntimeerde 1] c.s. het gebruik van de strook grond heeft voortgezet. Dat [geïntimeerde 1] c.s. de tuin daarna anders is gaan gebruiken, door middel van het kappen van begroeiing, het aanbrengen van graszoden en het plaatsen van speeltoestellen maakt dat niet anders.
3.7.
De derde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [verkoper] uiterlijk in 2007 van rechtswege eigenaar is geworden van de strook grond. Ook deze grief faalt. Nu het hof van oordeel is dat [verkoper] bezitter is geworden van de strook grond en Gemeente Bergen daartegen niet is opgekomen in de periode dat [verkoper] bezit had van de strook grond, is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat [verkoper] uiterlijk in 2007 van rechtswege eigenaar is geworden van de strook grond.
3.8.1.
In de vierde grief stelt Gemeente Bergen dat de rechtbank ten onrechte de vraag of [verkoper] de strook grond heeft overgedragen aan [geïntimeerde 1] c.s. onbeantwoord heeft gelaten.
Daartoe stelt Gemeente Bergen dat de strook grond noch in de koopovereenkomst, noch in de leveringsakte is genoemd, zodat als de strook grond, welke ongeveer 1/3 uitmaakt van de totale, bij [geïntimeerde 1] c.s. in bezit zijnde grond, in eigendom bij [verkoper] is gebleven. [verkoper] zou de strook grond in dat geval terug leveren aan Gemeente Bergen.
3.8.2.
De grief faalt.
In de koop- en de leveringsakte wordt geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de hier bedoelde strook. In die akten is het te leveren perceel op twee manieren omschreven, namelijk onder verwijzing naar kadastraal nummer [sectienummer 1] en met een feitelijke omschrijving van het geleverde, te weten een woonhuis met erf, tuin en verdere aanhorigheden. Voor zover deze omschrijvingen onderling strijdig zijn prevaleert de feitelijke beschrijving.
Voor het onderhavige geval betekent dit niet alleen dat de koop betrekking had op het woonhuis en de gehele tuin, ook voor zover deze zou liggen op kadastraal perceel [sectienummer 2] , maar ook dat [verkoper] - nu deze inmiddels uiterlijk in 2007 eigenaar was geworden van de aanliggende strook van perceel [sectienummer 2] - ook de eigendom heeft overgedragen van de gehele tuin, ook als een deel van de tuin was gelegen op kadastraal perceel [sectienummer 2] .
Nu [verkoper] geen partij is in onderhavige procedure, kan in het midden worden geladen of deze de strook grond al dan niet zou terug willen leveren aan Gemeente Bergen.
3.9.1.
In de vijfde grief stelt Gemeente Bergen dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de erkenning door [geïntimeerde 1] c.s. van het beter recht van de gemeente.
Gemeente Bergen stelt dat [geïntimeerde 1] c.s. ter comparitie heeft verklaard de litigieuze strook grond te willen kopen, dan wel met betrekking tot die grond een gebruiksovereenkomst te sluiten. Toen Gemeente Bergen daartoe niet bereid bleek te zijn, heeft [geïntimeerde 1] c.s. het standpunt van Gemeente Bergen betwist en daartoe aangevoerd dat hij tijdens het gesprek met de wethouder nog geen juridische bijstand had en tot een oplossing wilde komen ter voorkoming van procedures en dat hij in dat verband heeft aangegeven de grond te willen kopen, een gebruiksovereenkomst te willen sluiten, dan wel anderszins tot een oplossing te willen komen. Dat [geïntimeerde 1] c.s. het beter recht van Gemeente Bergen zou hebben erkend, wordt door [geïntimeerde 1] c.s. betwist.
3.9.2.
Ook deze grief faalt. Als al zou komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] c.s. het beter recht van Gemeente Bergen erkent – hetgeen door [geïntimeerde 1] c.s. is betwist – dan kan dit Gemeente Bergen niet baten, nu zij al voor de gestelde erkenning door [geïntimeerde 1] c.s. de eigendom van de strook grond (in 2007) is verloren.
3.10.
De grieven van Gemeente Bergen falen. Het hof zal Gemeente Bergen als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Gemeente Bergen in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. op € 311,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.T. Begheyn, E.K. Veldhuijzen van Zanten en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.
griffier rolraadsheer