De kantonrechter heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist zodat zij het hof tot uitgangspunt dienen.
a. partijen hebben in februari 2013 een overeenkomst van opdracht gesloten, uit hoofde waarvan [geïntimeerde] als advocaat van [appellante] zou optreden om haar belangen te behartigen bij de verkrijging van kinderalimentatie van de ex-partner van [appellante] , de heer [ex-partner van appellante] (verder te noemen: ‘ [ex-partner van appellante] ’);
b. per e-mail van 13 februari 2013 heeft [appellante] [geïntimeerde] benaderd met een kinderalimentatieverzoek;
c. omdat [geïntimeerde] , volgens [appellante] , op dit verzoek geen actie ondernam, heeft [appellante] in augustus 2014 [geïntimeerde] verzocht de zaak over te dragen aan advocate mevrouw mr. M. Czarnota;
d. nu ook op dit verzoek door [geïntimeerde] geen actie werd ondernomen volgens [appellante] , heeft zij per brief van 1 oktober 2014 tegen [geïntimeerde] een klacht ingediend bij de Orde van Advocaten;
e. per brief van 28 november 2014 heeft [geïntimeerde] een reactie aan de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten gegeven, onder andere: “(...) De feitenbeschrijving van cliënte betreft een juiste weergave van de gang van zaken. (...) ik onderken dat ik in mijn handelen niet voortvarend genoeg ben geweest en dat ik daarin slagvaardiger had moeten zijn. Zulks geldt ook ten aanzien van de overdracht van het dossier (..)“;
f. per brief van 26 januari 2015 heeft [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade;
g. per brieven van 9 april en 20 april 2015 heeft de gemachtigde van [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd de door [appellante] geleden schade te vergoeden;
h. bij beschikking van 11 februari 2015 is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg beslist dat [ex-partner van appellante] kinderalimentatie dient te voldoen aan [appellante] ter hoogte van € 250,00 per maand, met ingang van 14 september 2014.