In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over belastingaanslagen en boetebeschikkingen die aan belanghebbende zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1999 tot en met 2009. Belanghebbende, die als rekeninghouder bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg is geïdentificeerd, heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen en de daarbij opgelegde boetes. Het Hof heeft vastgesteld dat de belastingaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting, ondanks de omkering van de bewijslast. De boete voor de aanslag IB/PVV 2009 is gematigd met 20% vanwege de omkering van de bewijslast en met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van immateriële schade. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is gedeeltelijk vernietigd, en het hoger beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen voor de jaren 1999 tot en met 2003 en VB 2000 is niet-ontvankelijk verklaard. De boete is vastgesteld op € 7.478, en de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.