ECLI:NL:GHSHE:2017:1863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.210.634_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei onder verlenging van de looptijd met een periode van 12 maanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 24 februari 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar verzoek om een schone lei werd afgewezen. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met afgifte van de schone lei, of in ieder geval om verlenging van de regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2017 werd de appellante bijgestaan door haar advocaat, en waren ook de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende de schuldsaneringsregeling niet naar behoren aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan, maar heeft ook erkend dat zij sinds januari 2017 wel op de juiste wijze invulling geeft aan deze verplichting. Het hof oordeelde dat, ondanks de tekortkomingen, er termen aanwezig waren om de schuldsaneringsregeling voor een tweede maal te verlengen met een termijn van twaalf maanden. Dit biedt de appellante een laatste kans om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft de einddatum van de verlenging vastgesteld op 5 mei 2018, rekening houdend met de cassatietermijn.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, met de verplichting voor de appellante om zich te houden aan de Recofa-richtlijnen voor sollicitaties. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 april 2017
Zaaknummer : 200.210.634/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/434 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats]
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. F.H.M. van Oorschot te Roosendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 maart 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar schuldsaneringsregeling te beëindigen met afgifte van de schone lei, althans de schuldsaneringsregeling (nogmaals) te verlengen voor een periode welke het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Oorschot,
- de heer [waarnemend bewindvoerder] , waarnemend voor de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 februari 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 27 maart 2017 en 3 april 2017;
- een tweetal brieven met bijlagen van de bewindvoerder, beide d.d. 28 maart 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 30 mei 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 23 april 2015 is de looptijd van deze regeling met een periode van negen maanden verlengd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.8. De rechtbank stelt vast dat schuldenares vanaf september 2014 tot en met december 2016 onvoldoende aantoonbaar heeft gesolliciteerd en hiermee tekort is geschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. De rechtbank overweegt dat schuldenares gedurende haar regeling meerdere malen is gewezen op haar sollicitatieverplichting en dat in verband met de tekortkoming in voornoemde verplichting de looptijd van onderhavige regeling op 23 april 2015 is verlengd met negen maanden. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van schuldenares gelegen om zich, na het vonnis van 23 april 2015, tot het uiterste in te spannen om haar sollicitatieverplichting stipt na te komen, wat blijkens het vonnis overigens ook een voorwaarde was van de verlenging. Dat schuldenares desondanks weer tekort is geschoten in haar sollicitatieverplichting rekent de rechtbank haar daarom in het bijzonder aan. Overigens verwerpt de rechtbank het verweer van schuldenares dat ze niet besefte dat ze op een onjuiste manier en in onvoldoende mate solliciteerde. Schuldenares is er gedurende haar regeling immers meerdere malen op attent gemaakt op welke manier zij invulling moet geven aan haar sollicitatieverplichting. Dat zij desondanks heeft nagelaten om vier keer per maand conform de Recofa-richtlijnen te solliciteren in de maanden dat zij niet fulltime werkte, komt zodoende voor haar eigen rekening en risico. De rechtbank stelt derhalve vast dat er sprake is van een tekortkoming die schuldenares kan worden toegerekend. De rechtbank is daarbij niet gebleken dat de tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis is. Schuldenares is immers opnieuw tekortgeschoten in een van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Derhalve zal onderhavige regeling beëindigd worden zonder schone lei.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij aangaande haar sollicitatieverplichting alles heeft gedaan wat in haar vermogen lag en dat, zo er al sprake is van een tekortkoming, deze tekortkoming van een zodanig ondergeschikte aard is dat een en ander de afgifte van de schone lei niet in de weg had mogen staan.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat zij lijdt aan de ziekte van Ménière. Hierdoor was zij ook niet in staat om haar werkzaamheden als chauffeur voort te zetten, haar dienstverband is dan ook op 15 februari 2017 beëindigd en sindsdien is zij aangewezen op een WW-uitkering. Nu zij, na het aanslaan van haar medicatie, evenwel al twee maanden “aanvalsvrij” is mag zij ook weer motorvoertuigen besturen, hetgeen haar bemiddelbaarheid op de arbeidsmarkt ten goede komt. [appellante] erkent voorts dat zij gedurende enige tijd de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Zij werkte destijds gemiddeld 25,85 uur per week en slaagde er mede vanwege haar medische situatie, haar drukke gezinsleven en ondanks de haar bij vonnis van 23 april 2015 geboden herkansingsmogelijkheid niet in om daarnaast voldoende (aanvullend) te solliciteren. Thans solliciteert [appellante] echter wel conform de hiervoor binnen het kader van de schuldsaneringsregeling vastgestelde richtlijnen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brieven - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] na het verlengingsvonnis van 23 april 2015 nog steeds onvoldoende aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan. [appellante] heeft vanaf december 2015 immers gemiddeld maar 25,85 uur per week gewerkt. Een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling met een periode van twaalf maanden waarbij alle verplichtingen van kracht blijven zou volgens de bewindvoerder dan ook een proportionele maatregel zijn. Aldus zou [appellante] een allerlaatste kans worden geboden om alsnog de schone lei te verdienen. [appellante] heeft sinds december parttime gewerkt en in januari en februari 2017 voldoende gemotiveerde sollicitatiebrieven aangeleverd. Daarbij is de nakoming van zowel de informatie- als de afdrachtverplichtingen wel (grotendeels) in orde.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] in ieder geval in de maanden januari en februari 2017 voldoende aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Of dat in de maanden maart en april 2017 ook het geval is geweest weet hij niet omdat [appellante] , nu de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling op dit moment niet voor haar gelden, hem hierover niet heeft hoeven informeren. De bewindvoerder herhaalt zijn standpunt dat wat hem betreft [appellante] in de vorm van een verlenging van de schuldsaneringsregeling met een periode van tenminste één jaar een allerlaatste kans zou kunnen worden geboden, temeer nu naast de sollicitatieplicht alle overige verplichtingen van de schuldsaneringsregeling wel steeds naar behoren door [appellante] zijn nagekomen. Mede hierdoor is er op dit moment ook een positieve boedelstand van bijna € 900,00.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [appellante] hard heeft gewerkt aan haar psychische problematiek en dat zij [appellante] thans dan ook zeer wel in staat acht om gedurende een hiertoe verlengde schuldsaneringsregeling alle hieraan voor haar onlosmakelijk verbonden verplichtingen naar behoren na te komen, temeer nu [appellante] in het verleden, ondanks alle stress en mede hieruit voortvloeiende gezondheidsproblemen, ook gesolliciteerd heeft, zij het in het kader van de schuldsaneringsregeling bezien te weinig.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] gedurende haar schuldsaneringsregeling de hieruit voor haar voortvloeiende sollicitatieverplichting geruime tijd niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt naar het oordeel van het hof des temeer nu voornoemde regeling, juist met het oog hierop, bij vonnis van 23 april 2015 al met een periode van negen maanden is verlengd en [appellante] desondanks haar gedragingen vervolgens terstond noch binnen afzienbare tijd heeft verbeterd. Het hof is daarbij bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkoming [appellante] niet kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] sinds januari 2017 wel op een juiste wijze invulling geeft aan voornoemde sollicitatieplicht en dat zij gedurende het gehele verloop van haar schuldsaneringsregeling alle overige voor haar hieruit voortvloeiende verplichtingen wel steeds naar behoren is nagekomen.
3.10.3.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] voor een tweede maal te verlengen, ditmaal met een termijn van twaalf maanden, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend ook de (aanvullende) sollicitatieverplichting, alsnog naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er daarbij nogmaals op dat zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , voor zover zij dit heeft nagelaten, schriftelijke bewijsstukken aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Ook overigens gelden alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende de verlenging.
3.10.4.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 5 mei 2018, nu in de periode 24 februari 2017 tot en met 4 mei 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met één jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 5 mei 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en L.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.