Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond; en
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen op een NSW-landgoed. De Heffingsambtenaar had de waarde voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 462.000, waarbij een instandhoudingsfactor van 0,92 werd gehanteerd. Belanghebbende betwistte deze waarde en voerde aan dat de Heffingsambtenaar ten onrechte voorbijging aan een fiscaal compromis dat in 2009 was gesloten. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting bij het Gerechtshof werd vastgesteld dat belanghebbende geen inzicht had gegeven in de feitelijke staat van onderhoud van de onroerende zaak en geen inpandige opname had toegestaan. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de instandhoudingsfactor van 0,92 terecht had vastgesteld, gezien het gebrek aan informatie van de zijde van belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat het fiscaal compromis enkel betrekking had op de belastingjaren 2008 en 2009, en niet op het jaar 2014. De waarde van de onroerende zaak werd als redelijk bevonden, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van relevante informatie door belanghebbende in belastingzaken en de rol van de Heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarde. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar niet gehouden was om eerdere afspraken over de waarde in latere jaren te honoreren, en dat de waarde in het economische verkeer voor elk belastingtijdvak opnieuw moet worden vastgesteld.