ECLI:NL:GHSHE:2017:2553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
200.198.966_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man in beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 25 mei 2016 bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen moest betalen van € 321,10 per kind per maand, met ingang van 1 juli 2015. De man betwistte de hoogte van de kinderalimentatie en stelde dat hij niet in staat was om deze te betalen. Hij voerde aan dat het door de rechtbank in aanmerking genomen gezinsinkomen van € 75.000,- per jaar een schatting van de Belastingdienst betrof en dat hij geen draagkracht had om de alimentatie te voldoen.

De vrouw, die de alimentatie had aangevraagd, verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2017 waren beide partijen niet aanwezig, maar de vrouw was vertegenwoordigd door haar advocaat.

Het hof oordeelde dat de rechtbank de kinderalimentatie op goede gronden had vastgesteld. De man had zijn grieven onvoldoende onderbouwd en geen nadere stukken overgelegd om zijn stellingen te concretiseren. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor zover aan zijn oordeel onderworpen. De uitspraak werd gedaan op 8 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.198.966/01
zaaknummer rechtbank : C/02/294697 / FA RK 15-893
beschikking van de meervoudige kamer van 8 juni 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. R. Wouters,
thans zonder advocaat,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Krijger.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 25 mei 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 25 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 26 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van:
- het V-formulier d.d. 21 april 2017 met bijlagen van mr. Krijger, ter griffie ingekomen op diezelfde dag.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2017 plaatsgevonden. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Ook de vrouw is niet verschenen. Zij heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. Krijger.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarige kinderen).
3.3.
De man heeft de minderjarige kinderen erkend. Zij verblijven bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 juli 2015 bepaald op € 321,10 per kind per maand.
4.2.
De man verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft, en opnieuw rechtdoende de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoek om kinderalimentatie, althans dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de kinderalimentatie ten onrechte heeft vastgesteld. De grieven van de man zien op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De man betwist het door de rechtbank in aanmerking genomen gezinsinkomen van € 75.000,- per jaar en de op basis hiervan berekende behoefte van de minderjarige kinderen. De man heeft naar zijn stellingen voldoende inzichtelijk gemaakt dat voormeld inkomen een schatting van de Belastingdienst betreft en zal dit zo nodig nog nader doen. Verder betwist de man dat hij draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Dat heeft hij voldoende aangetoond en hij kan hieromtrent nog nadere stukken aanleveren, aldus de man.
5.2.
De rechtbank heeft naar de stellingen van de vrouw het gezinsinkomen van € 75.000,- per jaar terecht gebaseerd op de door de vrouw overgelegde definitieve aanslag inkomstenbelasting 2012. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn inkomen lager was. De man exploiteerde meerdere ondernemingen en heeft daarvan geen jaarcijfers overgelegd. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen dan ook terecht vastgesteld op basis van voormeld inkomen. Ook heeft de rechtbank het er terecht voor gehouden dat de man draagkracht heeft aangezien de man geen gegevens heeft verstrekt van de jaren na 2013. De man houdt er een luxe levenstandaard op na en heeft op geen enkele wijze aangetoond hoe hij dit financiert.
5.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de kinderalimentatie op goede gronden, die het hof, na eigen waardering en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt, heeft vastgesteld. De man heeft met zijn grieven het oordeel van de rechtbank slechts in algemene formuleringen aangevochten. Zijn uitlatingen betreffende de behoefte van de kinderen en zijn eigen draagkracht zijn niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. De man heeft naar voren gebracht zijn uitlatingen te kunnen onderbouwen met nadere stukken. Hij heeft echter geen nadere stukken in de procedure gebracht. Van de man mag wel worden verwacht dat hij zijn stellingen concretiseert en onderbouwt. De grieven van de man worden daarom als onvoldoende geadstrueerd verworpen.

6.De slotsom

6.1.
Nu de grieven falen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 25 mei 2016 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.J. van de Rakt, bijgestaan door de griffier, en is op 8 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.