ECLI:NL:GHSHE:2017:3998

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
200.165.652_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan onderzoek SFT op grond van de CAO en tot betaling van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de Stichting Sociaal Fonds Taxi (SFT) tegen Stichting Personenvervoer. De vordering betreft het meewerken aan een onderzoek naar de naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi, alsook de betaling van een forfaitaire schadevergoeding van € 4.500,00. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter op 25 september 2014, waarin de vorderingen van SFT werden afgewezen. SFT heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat Stichting Personenvervoer niet heeft voldaan aan haar verplichting om gegevens te verstrekken aan SFT, ondanks herhaalde verzoeken en ingebrekestellingen. Het hof oordeelt dat SFT recht heeft op de gevorderde schadevergoeding, omdat Stichting Personenvervoer nalatig is geweest in het verstrekken van de benodigde informatie. Het hof heeft ook geoordeeld dat de bestuurder van Stichting Personenvervoer, [geïntimeerde 2], niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het nalaten van de stichting, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van SFT toe, inclusief de dwangsom voor het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens. De kosten van de procedure worden ook aan Stichting Personenvervoer opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de dwangsom vastgesteld op € 50,00 per dag, met een maximum van € 1.000,00, en de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf de datum van dagvaarding tot aan de volledige voldoening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.165.652/01
arrest van 12 september 2017
in de zaak van
Stichting Sociaal Fonds Taxi,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als SFT ,
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts te Amsterdam,
tegen

1.Stichting Personenvervoer [Stichting Personenvervoer] ,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , zonder bekend kantooradres in Nederland of daarbuiten,

2.
[geïntimeerde 2] ,zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. P.T.H. Janssen te Gennep,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 december 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 september 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen SFT als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2475073/303 CV EXPL 13-10188)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van 1 december 2015, waarin op het incident is beslist,
  • de memorie van antwoord met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten zoals de kantonrechter die in eerste aanleg heeft vastgesteld.
De CAO Taxivervoer is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 april 2012 opnieuw algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2013.
De CAO Sociaal Fonds Taxi is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 april 2010 algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2013.
Voormelde CAO’s zijn (onder meer) van toepassing op ondernemingen, op werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde arbeidsorganisatie die tegen betaling vervoer van personen verricht met een personenauto krachtens een vergunning op grond van de Wet Personenvervoer 2000.
[Stichting Personenvervoer] heeft in de periode waarin de CAO’s algemeen verbindend zijn verklaard een onderneming gedreven die tegen betaling personenvervoer verrichtte in de zin van de Wet Personenvervoer 2000 en zij viel hiermee in beginsel onder de werkingssfeer van de CAO’s.
SFT heeft ingevolge haar statuten, die opgenomen zijn in de CAO Sociaal Fonds Taxi, tot doel het toezicht houden op zowel de naleving van de CAO Taxivervoer als de CAO Sociaal Fonds Taxi. Bedrijven die onder de werkingssfeer van de CAO vallen, worden door de SFT gecontroleerd op naleving van bepalingen in voornoemde CAO.
Met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de werkwijze waarop de werkzaamheden van SFT dienen te worden uitgevoerd, is een “controlereglement” opgesteld. Dit is in de CAO Sociaal Fonds Taxi, achter de statuten van SFT en het reglement, opgenomen. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 9
1.(…)
2. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens het SFT gedurende ten minste 14 dagen nalatig blijft de vanwege het SFT verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de CAO naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan het SFT een forfaitaire schadevergoeding te betalen. Het SFT kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
(…)”
Bij brief van 20 november 2012 heeft SFT [Stichting Personenvervoer] medegedeeld een schriftelijk onderzoek over de voorgaande 12 maanden te willen instellen teneinde te bezien of zij de CAO getrouwelijk naleeft. SFT geeft vervolgens aan welke gegevens zij binnen 15 werkdagen van [Stichting Personenvervoer] wil ontvangen, waaronder een overzicht van alle personen die werkzaam zijn geweest in deze periode.
Bij brieven van 17 en 20 december 2012 heeft SFT [Stichting Personenvervoer] wederom aangeschreven met het verzoek om voormelde stukken aan te leveren.
Bij aangetekende brief van 7 januari 2013 heeft SFT [Stichting Personenvervoer] gesommeerd om binnen 14 dagen de stukken aan te leveren bij gebreke waarvan een schadevergoeding verschuldigd wordt. De wijze waarop de vergoeding berekend wordt, is eveneens in de brief vermeld.
De advocaat van [Stichting Personenvervoer] heeft bij aangetekende brief van 14 augustus 2013 [Stichting Personenvervoer] nogmaals verzocht om de gevraagde informatie.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert SFT om [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot overlegging van de gevraagde gegevens, zulks op straffe van een dwangsom, tot betaling van € 4.500,00 uit hoofde van de forfaitaire schadevergoeding, tot betaling van de incassokosten ad € 695,75 inclusief btw en een en ander te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering op [Stichting Personenvervoer] heeft SFT , kort samengevat, de regeling van artikel 9 zoals hiervoor onder f aangehaald, ten grondslag gelegd. Aan haar vordering op [geïntimeerde 2] heeft SFT onrechtmatig handelen van hem als bestuurder ten grondslag gelegd.
3.2.3.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het vonnis van 25 september 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen van SFT afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
SFT heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. SFT heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft SFT haar vordering tot het verstrekken van de gevraagde gegevens in die zin gewijzigd dat enkel de gevraagde gegevens uit 2011 nog moeten worden verstrekt en dat, indien [Stichting Personenvervoer] 0-aangiftes loonbelasting over de maanden november en december 2011 met de rittenstaten over deze periode kan overleggen, [Stichting Personenvervoer] heeft voldaan aan haar informatieverplichting.
3.5.1.
Met grief 1 betoogt het SFT dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat er geen werknemers van [Stichting Personenvervoer] actief zijn geweest in de controleperiode. Gelet op de gewijzigde vordering ziet het betoog op de controleperiode voor zover die in 2011 is gelegen. SFT stelt dat de overgelegde verklaringen van ex-werknemers onvoldoende aantonen dat er destijds geen werknemers meer actief waren nu er sterke aanwijzingen zijn dat er wel werknemers actief waren. SFT wijst op het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, de vier vergunningsbewijzen (nodig om taxi te mogen rijden), het overzicht bij het pensioenfonds en de door [Stichting Personenvervoer] overgelegde verzamelloonstaat 2011. Voorts heeft SFT in hoger beroep e-mailverkeer met het pensioenfonds overgelegd waaruit naar voren komt dat volgens het UWV in ieder geval tot en met december 2011 maandelijks een verloning heeft plaatsgevonden. In de periode daarna zijn geen loongegevens meer bij het UWV bekend.
3.5.2.
[geïntimeerden] persisteert bij haar stelling dat er in de controleperiode geen werknemers voor haar werkzaam zijn geweest. Zij verwijst naar de overgelegde verklaringen van haar drie werknemers.
3.5.3.
De vraag ligt voor of [Stichting Personenvervoer] heeft voldaan aan haar verplichting om meer gegevens aan het SFT te verschaffen dan zij tot op heden heeft gedaan. Het hof betrekt in dit oordeel dat [Stichting Personenvervoer] niet betwist dat zij het SFT informatie diende te verschaffen en uit haar stellingen blijkt dat zij erkent te moeten aantonen dat er geen werknemers in de controleperiode bij haar werkzaam zijn geweest. Aanvankelijk heeft zij, zo blijkt uit de door haar genomen conclusie van antwoord in eerste aanleg, twaalf prints uit het aangifteprogramma loonbelasting van de Belastingdienst, aan SFT willen doen toekomen. Het betreft hier prints voor de eigen administratie van de maandelijkse aangiftes loonheffingen 2012, inhoudende zogenaamde
0-aangiftes.
Naar het oordeel van het hof kan SFT onder de gegeven omstandigheden met recht overlegging van nadere gegevens vragen over de controleperiode voor zover die valt in 2011. Uit de door [Stichting Personenvervoer] zelf opgestelde verzamelloonstaat volgt dat er tot eind 2011 dienstverbanden zijn geweest terwijl uit de door SFT overgelegde e-mailwisseling blijkt dat het UWV bekend is met een verloning tot eind 2011. SFT heeft voorts ter gelegenheid van het pleidooi aangegeven dat niet uitgesloten is dat de destijds mogelijk in dienst zijnde werknemers andere kunnen zijn geweest dan de werknemers die in de procedure bij naam zijn genoemd. De grief slaagt dan ook en het hof zal de vordering, gewijzigd, toewijzen in die zin dat [Stichting Personenvervoer] wordt veroordeeld om de gegevens over de periode vanaf 20 november 2011 tot en met 31 december 2011 over te leggen, bestaande uit ofwel de gegevens zoals gevraagd bij brief van 20 november 2012 ofwel de prints voor de eigen administratie van de maandelijkse aangiftes loonheffingen november en december 2011, indien en voor zover het hier 0-aangiftes betreft. Het hof zal [Stichting Personenvervoer] niet veroordelen om de rittenadministratie over de controleperiode te overleggen nu SFT over het grootste deel van de controleperiode, namelijk voor zover die in 2012 valt, met de prints genoegen heeft genomen en [geïntimeerde 2] heeft aangegeven in taxi’s te hebben gereden, maar dan niet in de hoedanigheid van werknemer maar als statutair bestuurder.
3.5.4.
SFT vordert tevens een dwangsom op te leggen voor het geval [Stichting Personenvervoer] de gegevens niet tijdig verstrekt. Een tegen dit deel van de vordering gericht verweer heeft [Stichting Personenvervoer] niet gevoerd. Gelet op het feit dat [Stichting Personenvervoer] op drie brieven van het SFT , geschreven eind 2012, niet heeft gereageerd, ziet het hof aanleiding om een dwangsom op te leggen. Aangezien [Stichting Personenvervoer] ter gelegenheid van het pleidooi heeft aangegeven al langere tijd geen onderneming meer te drijven en dus geen omzet te hebben gegenereerd, zal een dwangsom worden opgelegd van
€ 50,00 per dag dat [Stichting Personenvervoer] de veroordeling niet tijdig, dat wil zeggen niet binnen 14 dagen na betekening van dit arrest, nakomt en zal de dwangsom gemaximeerd worden tot € 1.000,00.
3.6.1.
SFT betoogt in haar tweede grief dat de kantonrechter ten onrechte de gevorderde schadevergoeding heeft afgewezen. Zij wijst op artikel 9 lid 2 van het reglement op grond waarvan zij recht heeft op het gevorderde forfaitaire bedrag.
[geïntimeerden] betwist het bedrag verschuldigd te zijn, aangevende dat zij de benodigde informatie bij brief van 15 januari 2013 heeft verstrekt en ervan mocht uitgaan dat deze brief ook was ontvangen, gelet op de lange termijn die sedertdien verstreken is voordat SFT opnieuw in actie kwam. Subsidiair verzoekt zij om matiging van het bedrag.
3.6.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het reglement en in het bijzonder artikel 9 van het reglement tussen partijen geldt. Zoals door het SFT in haar brieven aan [Stichting Personenvervoer] vermeld, is [Stichting Personenvervoer] op grond van artikel 3 lid 2 van de CAO SFT verplicht om aan te tonen dat hij de bepalingen van de CAO getrouwelijk naleeft op de wijze zoals in het reglement is vastgesteld. Het schriftelijk onderzoek dat SFT bij [Stichting Personenvervoer] wilde uitvoeren, is gebaseerd op artikel 8 van het reglement. Het hof stelt vast dat [Stichting Personenvervoer] eerst in de lopende procedure bij de kantonrechter aan SFT informatie heeft verschaft.
[Stichting Personenvervoer] stelt dat zij eerder heeft gereageerd, namelijk bij brief van 15 januari 2013 maar SFT stelt deze brief nooit te hebben ontvangen. In haar dagvaarding van 7 oktober 2013 geeft zij ook aan geen enkele reactie van [Stichting Personenvervoer] te hebben ontvangen. Op grond van artikel 3:37 BW geldt de ontvangsttheorie, inhoudende dat een tot een persoon gerichte verklaring haar moet hebben bereikt om haar werking te hebben. Nu SFT heeft aangegeven geen reactie te hebben ontvangen en [Stichting Personenvervoer] niet ten bewijze aanbiedt dat haar brief wel is ontvangen, staat in rechte vast dat de brief SFT niet heeft bereikt. Het verweer van [Stichting Personenvervoer] dat zij eerder op de sommatie heeft gereageerd, verwerpt het hof dan ook.
3.6.3.
Om aanspraak te kunnen maken op het forfaitaire schadebedrag moet worden vastgesteld dat [Stichting Personenvervoer] na in gebreke te zijn gesteld gedurende ten minste 14 dagen nalatig is gebleven aan het SFT de gegevens te verschaffen. [Stichting Personenvervoer] heeft niet betwist dat SFT herhaalde malen om de gegevens heeft gevraagd en haar bij aangetekende brieven van 7 januari en 14 augustus 2013 in gebreke heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof maakt SFT met recht aanspraak op het forfaitaire schadebedrag. De wijze waarop de hoogte ervan is berekend, is niet bestreden.
Wel verzoekt [Stichting Personenvervoer] om matiging van het gevorderde bedrag. Het hof neemt in de beoordeling of er redenen zijn om het bedrag te matigen het volgende in acht.
Artikel 9b van het reglement bepaalt hoe het forfaitaire schadebedrag wordt berekend, namelijk het aantal weken dat de werkgever in gebreke blijft, vermenigvuldigd met de voor de werkgever vastgestelde jaarlijkse premieafdracht en dat dan vermenigvuldigd met € 1,--. De hoogte van de in het kader van de berekening te hanteren premieafdracht is in art. 9b op minimaal € 125,00 bepaald en met dit bedrag is in de onderhavige zaak ook gerekend. Daarnaast staat in het reglement dat de vergoeding dient ter dekking van de kosten die het SFT maakt en de te dezer zake verkregen middelen worden toegevoegd aan de geldmiddelen van het SFT tot dekking van de kosten die het SFT moet maken als gevolg van haar toezichthoudende taak ten aanzien van de wijze waarop de cao wordt nageleefd. Het SFT behoeft, aldus de bepaling, niet aan te tonen dat zij schade in de omvang als door haar gevorderd ook daadwerkelijk heeft geleden.
In het licht van het vorenstaande heeft [Stichting Personenvervoer] onvoldoende aangevoerd om tot matiging over te gaan. Het gevorderde schadebedrag kan derhalve worden toegewezen. Voor de gevorderde wettelijke rente daarover geldt hetzelfde.
3.7.
Nu het hof de primaire vordering jegens [Stichting Personenvervoer] zal toewijzen en SFT haar subsidiaire vordering in hoger beroep niet heeft herhaald, kan de derde grief die ziet op het afwijzen van de subsidiaire vordering buiten beschouwing blijven.
3.8.1.
In haar vierde grief betoogt SFT dat de kantonrechter ten onrechte haar vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten heeft afgewezen. Zij stelt [Stichting Personenvervoer] herhaaldelijk te hebben aangemaand. De kosten zijn in redelijkheid gemaakt en de hoogte is conform de staffel voor kantonrechters, aldus SFT . SFT baseert haar vordering op artikel 6:96 BW.
[Stichting Personenvervoer] betwist dat SFT buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
3.8.2.
Het hof verwerpt de grief. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. SFT stelt bij pleidooi weliswaar dat zij [Stichting Personenvervoer] herhaaldelijk heeft aangeschreven teneinde de vordering buiten rechte te incasseren (en daarmede doelende op de schadevordering) maar zulks blijkt niet uit de overgelegde stukken. Immers, in de laatste brief, zijnde die van 7 januari 2013, wordt voor het eerst melding gemaakt van de hoogte van de vordering en is er op dat moment nog geen sprake van een verzuimsituatie met betrekking tot de betaling van het forfaitaire bedrag. Daarna zijn er geen buitengerechtelijke kosten ter incasso van deze vordering gemaakt, althans dat is niet gesteld en niet gebleken. Deze nevenvordering wijst het hof dus af.
3.9.1.
SFT heeft een hoofdelijke veroordeling gevorderd, in die zin dat niet alleen [Stichting Personenvervoer] dient te worden veroordeeld maar ook haar bestuurder. Zij stelt dat aan deze bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt; [geïntimeerde 2] heeft, aldus SFT , namens de stichting gehandeld en/of bewerkstelligd dat [Stichting Personenvervoer] geen medewerking heeft verleend aan een verplicht gesteld CAO-onderzoek, terwijl hij wist dat [Stichting Personenvervoer] zich aan de CAO-bepalingen moest houden.
[geïntimeerde 2] heeft betwist onrechtmatig te hebben gehandeld.
3.9.2.
SFT spreekt [geïntimeerde 2] aan op diens handelwijze als statutair bestuurder van [Stichting Personenvervoer] . In het arrest van 5 september 2014,
ECLI:NL:HR:2014:2628 (https:// [link 1] ),
NJ 2015/21 (https: // [link 2] )( [naam]
/X)) overweegt de Hoge Raad onder rechtsoverweging 3.5.2 het volgende:
“Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008,ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (https:// [link 3] ),NJ 2009/21 (https:// [link 4] ))”
Aan [geïntimeerde 2] wordt verweten dat hij niet heeft bewerkstelligd dat [Stichting Personenvervoer] niet althans niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van het SFT . Hoewel in rechte is komen vast te staan dat de brief van 15 januari 2013 geen werking heeft gehad, is niet gebleken dat hij deze brief destijds niet heeft verzonden. Hoewel [Stichting Personenvervoer] na de ontvangst van de dagvaarding, waaruit bleek dat de brief van 15 januari 2013 niet was ontvangen, alsnog direct had behoren te reageren, is dit nalaten niet zodanig dat dit tevens te kwalificeren is als onrechtmatig handelen van de bestuurder in die zin dat [geïntimeerde 2] daarvan een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt treft.
3.10.
De vorderingen jegens [Stichting Personenvervoer] zullen zoals in het dictum geformuleerd worden toegewezen, de vorderingen jegens [geïntimeerde 2] worden afgewezen. [Stichting Personenvervoer] wordt in de kosten veroordeeld nu zij grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Stichting Personenvervoer] tot het aan SFT overleggen van de prints voor de eigen administratie van de maandelijkse aangiftes over november 2011 en december 2011, en, indien dit geen 0-aangiftes zijn, de stukken zoals gespecificeerd in de brief van SFT van 20 november 2012 die als productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat [Stichting Personenvervoer] hiermede in gebreke blijft nadat 14 dagen zijn verstreken na betekening van dit vonnis;
bepaalt dat boven de som van € 1.000,00 geen dwangsom meer wordt verbeurd;
veroordeelt [Stichting Personenvervoer] tot betaling van € 4.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2013, zijnde de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
veroordeelt [Stichting Personenvervoer] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van SFT op € 102,82 aan dagvaardingskosten, op € 448,00 aan griffierecht en op € 500,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 104,80 aan dagvaardingskosten, op € 711,00 aan griffierecht en op € 1.896,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, J.M.H. Schoenmakers en R.J. Voorink, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 september 2017.
griffier rolraadsheer