Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2017;
- het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2017;
- het verweerschrift met een productie, ingekomen ter griffie op 25 september 2017;
- een brief van [appellant] met producties, genummerd 4 tot en met 6, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2017;
- de akte overlegging producties van [appellant] , ingekomen ter griffie op 8 november 2017;
- de antwoordakte van [de vennootschap 1] , ingekomen ter griffie op 14 november 2017.
3.De beoordeling
“(…)
Hierbij de afspraak dat de eerste 5 jaar de standplaats [standplaats] zal zijn, of in overleg met en na goedkeuring door jullie zelf een andere locatie.(…)”.
- betaling van een billijke vergoeding, te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente;
- terugbetaling van hetgeen door hem ter uitvoering van de bestreden beschikking aan [de vennootschap 1] is voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [de vennootschap 1] in de proceskosten van beide instanties.
Volgens [directeur van de vennootschap] hadden twee werkneemsters van de vestiging in de [adres 1] in de zomer van 2016 opgemerkt dat het leek alsof zij twee leidinggevenden hadden, zowel [adjunct directeur van de vennootschap] als [appellant] , die zich soms autoritair opstelde. Vervolgens heeft [medevennoot van de VOF] in het najaar van 2016 aangegeven dat hij niet langer met [appellant] kon samenwerken. [directeur van de vennootschap] dacht met een oplossing te komen door [appellant] of [medevennoot van de VOF] over te plaatsen. Daarom is dat voorstel op 8 december 2016 aan [appellant] gedaan, maar daarin is [appellant] niet meegegaan. [directeur van de vennootschap] merkte in het gesprek op 3 januari 2017 dat [appellant] zich richting [adjunct directeur van de vennootschap] star gedroeg en dat hij niet wilde meewerken aan veranderingen. Toen viel voor [directeur van de vennootschap] het doek, hij heeft geen moment van heroverweging gehad.
De verzochte wettelijke verhoging over de billijke vergoeding is niet toewijsbaar, omdat de billijke vergoeding niet kan worden aangemerkt als loon in de zin van art. 7:625 BW.
Het hof zal de wettelijke rente over de billijke vergoeding toewijzen zoals hierna te melden.