In deze zaak gaat het om de belastingheffing van vergoedingen die een belanghebbende ontving voor advieswerkzaamheden die hij verrichtte voor een BV. De belanghebbende, die als adviseur optrad, declareerde aanvankelijk zijn beroepskosten zelf bij de BV, maar later werden deze kosten deels via een rechtspersoon, waarvan zijn kinderen de bestuurders waren, gedeclareerd. De vraag die aan de orde is, is of de bedragen die de BV aan deze rechtspersoon betaalde, bij de belanghebbende belastbaar zijn als resultaat uit overige werkzaamheden.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de afspraken over de declaraties zijn gemaakt tussen de BV en de belanghebbende, en niet tussen de BV en de rechtspersoon. De vergoedingen die door de rechtspersoon zijn gedeclareerd, zijn genoten door de belanghebbende zelf en zijn bij hem belastbaar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel in het kader van een boekenonderzoek wordt verworpen. De Inspecteur van de Belastingdienst had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de navorderingsaanslagen had vernietigd. Het Hof verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de navorderingsaanslagen en beschikkingen terecht aan de belanghebbende zijn opgelegd.
De uitspraak is gedaan op 14 december 2017 door een meervoudige kamer van het Hof, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben behandeld. De beslissing is ter openbare zitting uitgesproken en afschriften zijn aan de partijen verzonden. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.