ECLI:NL:GHSHE:2017:5580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
16/03390 t/m 16/03393
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op vergoedingen voor advieswerkzaamheden en de rol van rechtspersonen in de belastingplicht

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van vergoedingen die een belanghebbende ontving voor advieswerkzaamheden die hij verrichtte voor een BV. De belanghebbende, die als adviseur optrad, declareerde aanvankelijk zijn beroepskosten zelf bij de BV, maar later werden deze kosten deels via een rechtspersoon, waarvan zijn kinderen de bestuurders waren, gedeclareerd. De vraag die aan de orde is, is of de bedragen die de BV aan deze rechtspersoon betaalde, bij de belanghebbende belastbaar zijn als resultaat uit overige werkzaamheden.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de afspraken over de declaraties zijn gemaakt tussen de BV en de belanghebbende, en niet tussen de BV en de rechtspersoon. De vergoedingen die door de rechtspersoon zijn gedeclareerd, zijn genoten door de belanghebbende zelf en zijn bij hem belastbaar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel in het kader van een boekenonderzoek wordt verworpen. De Inspecteur van de Belastingdienst had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de navorderingsaanslagen had vernietigd. Het Hof verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de navorderingsaanslagen en beschikkingen terecht aan de belanghebbende zijn opgelegd.

De uitspraak is gedaan op 14 december 2017 door een meervoudige kamer van het Hof, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben behandeld. De beslissing is ter openbare zitting uitgesproken en afschriften zijn aan de partijen verzonden. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 16/03390 t/m 16/03393
Uitspraak op de hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 13 mei 2016, betreffende de beroepen met de nummers BRE 15/4920, BRE 15/4921, BRE 15/4922 en BRE 15/4923, in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
betreffende de hierna te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009 tot en met 2012 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, met aanslagnummers [aanslagnummer] .H.97, [aanslagnummer] .H.07, [aanslagnummer] .H.17.01 en [aanslagnummer] .H.27.01, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 20.665, € 85.137, € 137.714 en € 122.887. Tevens is bij beschikkingen over de jaren 2009, 2010 en 2011 heffingsrente in rekening gebracht en is over het jaar 2012 belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffings- en belastingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij - in één geschrift vervatte - uitspraken van de Inspecteur van 15 juni 2015 gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende € 45 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen vernietigd, de beschikkingen heffingsrente en belastingrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.488 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan belanghebbende vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota met bijlagen ingediend. Deze pleitnota met bijlagen is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [B] te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] , [E] en [F] . Ter zitting zijn de vier hoger beroepen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota en een reactie op de pleitnota van belanghebbende overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende.
1.6.
Het Hof heeft na behandeling van de zaak ter zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Tot [datum] 2001 hield belanghebbende alle aandelen van [G] B.V, te [H] (hierna: B.V.), alsmede, deels rechtstreeks en deels via B.V., de aandelen van [G] BVBA, te [J] , België (hierna: BVBA). Blijkens een ‘Overeenkomst van koop en verkoop’ van [datum] 2001 (hierna: de Overeenkomst) heeft belanghebbende verkocht en geleverd de aandelen van BV en BVBA aan [K] BV (hierna: [K] ) en verhuurd aan [K] het pand waarin het assurantiekantoor in [H] werd gedreven. Voorts is in de tekst van de Overeenkomst, onderdeel 11, vastgelegd dat belanghebbende voor een periode van drie jaar, ingaande [datum] 2001, zal optreden als adviseur voor [K] , waarbij belanghebbende beroepskosten kan declareren. De eerste declaratie die belanghebbende heeft ingediend, betreft de periode [datum] 2001 tot 1 september 2001. Daarna heeft belanghebbende maandelijks een declaratie ingediend.
2.2.
De beloning voor de adviseurswerkzaamheden is onderwerp van bespreking geweest in een gesprek op 14 november 2001 tussen belanghebbende, [L] en [M] en zijn zoon (namens [K] ) waarvan de inhoud is vervat in een door belanghebbende gemaakt gesprekverslag. Onder het kopje ‘Adviseurschap’ is vermeld:
‘ (…)
Zodra ik niet meer in de politiek zit en aantal uren draai zal er een flinke vergoeding voor mij tegenover moeten staan en dat kan dan door verhoging van de huur.’
2.3.
In de loop van de 2002 is nader gesproken over de beloning voor de adviseurswerkzaamheden. In reactie op een gesprek tussen [N] van [K] en belanghebbende, dat kennelijk op 16 april 2002 heeft plaatsgevonden, schrijft [N] op 13 mei 2008:
Geachte heer [belanghebbende] , beste [--] ,
Naar aanleiding van ons gesprek op 16 april j.l. geven wij graag de volgende reactie:
(…)
Met betrekking tot de overige financiële zaken willen wij dit niet betrekken bij de maandhuur maar het volgende voorstel bij u neerleggen.
Voor vergaderingen van personeel, reiskosten, lunches/diners en overige zakelijke kosten stellen wij een bedrag beschikbaar van max. € 35.000,-. Vergoedingen hieruit zullen plaatsvinden op basis van door u in te dienen declaraties, welke direct verzonden kunnen worden naar [P] . (…)’
2.4.
De Rijksrecherche, Regio Zuid, heeft in de periode juli 2012 tot en met oktober 2014 een opsporingsonderzoek ingesteld naar mogelijk gepleegde ambtelijke corruptie en witwassen door belanghebbende. In het kader van dat onderzoek is in de woning van belanghebbende een stuk aangetroffen en in beslag genomen met het opschrift
‘VERTROUWELIJK NOTITIE OVERLEG 3-7-2002’. Genoemd stuk vermeld:
‘Huidige situatie
  • Onkosten worden vergoed
  • In mei-juni personeel (contant) gedeeltelijk versleuteld
Voorstel
- Huurverhoging met side-letter
Of
- Declaratie door [Q] B.V. voor advieswerkzaamheden
(tot 1-7-02 BS)
Bijvoorbeeld: € 1.200,00 excl. BTW
€ 1.428,00 incl. BTW (Per jaar € 17.136)
Voor onkosten blijft over € 17.864,00
N.B. Voorstel om ritten [R] e.d. verrekenen met tafel en vier stoelen op mijn kamer (zie memo 17-12-2001)’
2.5.
Op 8 juli 2002 heeft [K] - op verzoek van belanghebbende - ingestemd met een aanpassing van de wijze van declareren van belanghebbendes beroepskosten, in die zin dat de declaraties nu deels door belanghebbende zelf en deels door de rechtspersoon [Q] BV (hierna: [Q] ) werden ingediend. [K] heeft ter bevestiging van de nieuwe afspraak een brief met de volgende inhoud aan belanghebbende gezonden:
“Geachte heer [belanghebbende] ,
Naar aanleiding van ons gesprek d.d. 3 juli jl. bevestigen wij dat wij akkoord gaan met uw voorstel op basis van declaraties.
Voor vergaderingen, kosten van personeel, reiskosten, lunches/diners en overige zakelijke kosten stellen wij een bedrag beschikbaar van maximaal € 35.000,-. Vergoeding hiervan zal als volgt plaatsvinden:
  • declaraties door [Q] BV € 1.428,- inclusief BTW (per jaar € 17.136,-)
  • beschikbaar voor overige declaraties € 17.864,-
Deze declaraties kunt u direct verzenden naar [P] t.a.v. (…)”
2.6.
[Q] is - met terugwerkende kracht ingaande 1 april 2002 - maandelijks bedragen gaan declareren bij [K] , resulterend in een jaarlijkse declaratie van € 17.136. Per 1 juli 2007 en 1 juli 2010 zijn - na overleg tussen belanghebbende en [K] - de maandelijks door [Q] te declareren bedragen verlaagd, resulterend in jaarlijkse declaraties van € 12.000 en daarna € 6.000 per jaar. De declaraties werden door [Q] aan [K] verstuurd onder de benaming “Vergoeding adviseurschap”. Per 1 juli 2007 zijn de declaraties van de beroepskosten door belanghebbende zelf beëindigd.
2.7.
[Q] is een in 1999 door de dochter en zoon van belanghebbende opgerichte rechtspersoon. De kinderen zijn bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als directeuren van [Q] en bezitten ieder de helft van de aandelen van [Q] . De kinderen hebben voor [Q] bestuurlijke taken verricht, maar traden niet extern op als adviseur. [Q] had in de onderhavige jaren als doel “het organiseren en begeleiden van verkiezingscampagnes voor politici” en “het vergaren van fondsen voor verkiezingscampagnes”.
2.8.
Er is geen schriftelijke overeenkomst gesloten tussen [K] en [Q] over de te verrichten advieswerkzaamheden door belanghebbende. Er is ook geen schriftelijke overeenkomst gesloten tussen [Q] en belanghebbende waarin is afgesproken dat belanghebbende namens [Q] werkzaamheden ten behoeve van [K] zou verrichten; evenmin heeft [Q] belanghebbende voor zodanige werkzaamheden betaald.
2.9.
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een schrijven van met dagtekening 16 april 2007 van [N] , namens [K] , aan belanghebbende:
‘(…)
Blijkbaar is nu de driejaarsperiode stilzwijgend verlengd.
Het lijkt mij dan ook nu een juist moment, mede ook gezien ook alle wijzigingen in [H] alsook jouw positie hierin, de vergoeding te brengen op het gebruikelijk niveau voor adviseurs van [K] .
Graag stel ik dan ook voor, uiteraard indien je daar prijs op stel, je te verzoeken om nog voor een periode van 3 jaar (tot je 65ste verjaardag) aan te blijven als adviseur voor de Regio Limburg.
De vergoeding (beloning e/o onkosten) die wij hiervoor ter beschikking willen stellen bedraagt € 12.000,-- per jaar (€ 1.000,-- per maand).’
2.10.
In een mail van 22 april 2007 bericht [N] belanghebbende als volgt:
‘Beste [--] ,
Allereerst wil benadrukken dat vanuit mijn of [K] zijde geen enkel gevoel is van onderschatting van jou belang en betekenis voor [K] . Deze wordt zonder meer gewaardeerd, het is in die zin de reden dat wij graag van jou diensten, kennis en netwerk gebruik willen blijven maken.
De aanleiding van mijn vorige mail is veel meer gelegen in het feit dat wij gezien de omvang die wij inmiddels hebben hier dan ook landelijke normen hebben gesteld. Deze zijn dan ook gesteld op in mijn vorige mail genoemde mail.
(…)’
2.11.
[Q] heeft de betalingen door [K] als omzet in haar aangiften vennootschapsbelasting (hierna: vpb) verantwoord. [Q] heeft geen vergoeding betaald aan belanghebbende en de door [Q] van [K] ontvangen bedragen in verband met het adviseurschap van belanghebbende zijn niet belast bij belanghebbende.
2.12.
De Inspecteur heeft een deelonderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB van belanghebbende over het jaar 2001 en naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting van [--] [belanghebbende] Vastgoed B.V. over het jaar 2001. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt, gedagtekend 20 januari 2010.
2.13.
De Inspecteur heeft in de onderhavige navorderingsaanslagen de door [Q] bij [K] gedeclareerde bedragen aan belanghebbende toegerekend, waarbij voor het jaar 2009 een bedrag van € 9.000 en voor de overige jaren een bedrag van € 6.000 als resultaat uit overige werkzaamheden is belast.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de bedragen die [K] aan [Q] betaalde voor de werkzaamheden die belanghebbende voor [K] verrichtte, bij belanghebbende belastbaar zijn als resultaat uit overige werkzaamheden. Indien de vraag bevestigend wordt beantwoord is vervolgens in geschil of het onderzoek dat voorafging aan het rapport van de Belastingdienst van 20 januari 2010 (onder andere betreffende de aanvaardbaarheid van belanghebbendes aangifte IB over het jaar 2001) bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de door [Q] ontvangen bedragen terecht niet door belanghebbende zijn aangegeven.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen ter zitting aan hun standpunten hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot bevestiging van zijn uitspraken op bezwaar en tot handhaving van de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat de inkomsten uit de advieswerkzaamheden bij belanghebbende in aanmerking dienen te worden genomen als resultaat uit overige werkzaamheden en niet als winst bij [Q] , berust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die die conclusie rechtvaardigen op de Inspecteur.
4.2.
De Inspecteur stelt daartoe in de kern dat belanghebbende de wederpartij is van [K] en dat [Q] , aangestuurd door belanghebbende, slechts een kassiersfunctie vervulde voor de aan belanghebbende toekomende beloning.
Overeenkomst met [K]
4.3.
Bij de verkoop van belanghebbendes assurantiekantoor in 2001 zijn tussen belanghebbende en [K] afspraken over belanghebbendes adviseursrol gemaakt. Daarbij ging het [K] kennelijk steeds om de persoonlijke kennis en kwaliteiten van belanghebbende.
4.4.
Op verzoek van belanghebbende zijn de tussen [K] en belanghebbende in 2001 gemaakte afspraken in de loop van 2002 gewijzigd. Belanghebbende heeft aan [K] voorstellen gedaan tot aanpassing van de in 2001 gesloten overeenkomst ter zake van de wijze van declareren van zijn vergoeding. Onder verwijzing naar het onder 2.2 vermelde gespreksverslag, het onder 2.3 vermelde schrijven en de onder 2.4 vermelde vertrouwelijke notitie, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan [K] heeft voorgesteld de adviseursbeloning te verdisconteren in de maandelijks door [K] aan belanghebbende te betalen huur. Na afwijzing van dit voorstel door [K] , is [K] op 8 juli 2002 akkoord gegaan met belanghebbendes voorstel om (de betaling van) een deel van belanghebbendes declaraties via [Q] te laten lopen.
4.5.
De Inspecteur heeft gewezen op de afspraak van 8 juli 2002 en heeft daaruit de conclusie getrokken dat dit een vervolg is op de in 2001 aangegane afspraak tussen [K] en belanghebbende. Het Hof onderschrijft deze conclusie van de Inspecteur. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, is aannemelijk dat in de hernieuwde overeenkomst tussen belanghebbende en [K] [Q] wederom geen contractspartij is geworden. [Q] is enkel in de afspraak tussen [K] en belanghebbende genoemd, vanwege de vanaf dat moment aan [Q] toekomende vergoedingen van declaraties van belanghebbende. Tussen [K] en [Q] is, in het kader van de hernieuwde afspraak, niet overeengekomen dat het adviseurschap in het vervolg door [Q] zou worden verricht (waarbij [Q] belanghebbende vanwege zijn persoonlijke kwaliteiten ter beschikking zou stellen aan [K] ), althans het Hof acht zulks niet aannemelijk.
4.6.
Gelet op het voorgaande, zijn de vanaf 8 juli 2002 aangegane afspraken over de declaraties van de vergoedingen van belanghebbende, gemaakt tussen [K] en belanghebbende en niet tussen [K] en [Q] , zoals belanghebbende stelt. Belanghebbende verrichtte persoonlijk werkzaamheden voor [K] en is met [K] overeengekomen een deel van zijn vergoeding aan [Q] uit te keren. Belanghebbendes stelling dat hij zijn diensten via tussenkomst van [Q] aan [K] zou verlenen, is niet verifieerbaar onderbouwd, nu stukken daarover ontbreken. Ook het feit dat belanghebbende zijn onkosten zelf rechtstreeks bleef declareren bij [K] pleit tegen de conclusie dat [Q] , onder terbeschikkingstelling van de arbeid van belanghebbende, de wederpartij is geworden in de adviesrelatie met [K] . Daartegen pleit ook het feit dat [Q] kennelijk, althans formeel, wordt gepresenteerd als een geheel door de kinderen van belanghebbende beheerste vennootschap, zowel in financiële als bestuurlijke zin, en niet als (praktijk)vennootschap van belanghebbende.
Genieten van inkomsten?
4.7.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen inkomen uit het adviseurschap heeft genoten voor zover de vergoeding door [K] aan [Q] werd betaald en niet aan hem. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de gelden die [Q] van [K] heeft ontvangen, belast dienen te worden bij belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende verrichtte arbeid in het economisch verkeer, gericht op het behalen van financieel voordeel. Dat het daaruit voortkomende voordeel naar [Q] toevloeide, doet daaraan niet af, aldus de Inspecteur.
4.8.
Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat de door [Q] gedeclareerde vergoedingen voor belanghebbendes werkzaamheden zijn genoten door belanghebbende. Dat aan de eenmaal genoten inkomsten door belanghebbende een bepaalde bestemming ( [Q] ) werd gegeven, tast het inkomenskarakter daarvan niet aan. De werkzaamheden die belanghebbende voor [K] verrichtte zijn zozeer verknocht met zijn persoon, dat hetgeen uit de werkzaamheden voortvloeide enkel hem aanging en niet [Q] (zie ook Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8155 en Hoge Raad 24 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2782). Dit vindt mede bevestiging in de onder 2.9 en 2.10 geciteerde correspondentie namens [K] aan belanghebbende, waarin wordt bevestigd dat het [K] om de persoonlijke kwaliteiten van belanghebbende ging. De stelling van belanghebbende dat hij zijn werkzaamheden gratis voor [Q] verrichtte, doet aan het voorgaande niet af, nu dit enkel duidt op het schenken van door hem genoten inkomsten aan [Q] .
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de bedragen die [K] aan [Q] betaalde voor de werkzaamheden die belanghebbende voor [K] verrichtte, bij belanghebbende belastbaar zijn als inkomsten uit overige werkzaamheden.
4.10.
Vervolgens is in geschil of het onderzoek dat voorafging aan het rapport van de Belastingdienst van 20 januari 2010 (betreffende de aanvaardbaarheid van de aangifte IB over het jaar 2001 van belanghebbende) bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de inkomsten terecht niet door belanghebbende zijn aangegeven. Naar het oordeel van het Hof is dit niet het geval, nu de vergoedingen van [K] voor de adviseurswerkzaamheden van belanghebbende buiten de reikwijdte van dit onderzoek vielen.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat de in geschil zijnde navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

  • verklaarthet hoger beroep van de Inspecteur gegrond
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 14 december 2017 door P.J.J. Vonk, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Wegens ontstentenis van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door P.A.M. Pijnenburg.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.