Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- primairte bepalen dat het bedrag van € 36.200,-- alsnog in de verdeling dient te worden betrokken en de vrouw op grond van art. 3:194 lid 2 BW haar aandeel in het boedelbestanddeel van € 36.200,-- aan de man verbeurt en zij derhalve gehouden is het bedrag van € 36.200,-- aan de man te vergoeden;
- subsidiairvast te stellen dat de vrouw op grond van art. 1:164 lid 1 BW in de periode van zes maanden voorafgaande aan het verzoek tot echtscheiding een bedrag van € 27.500,-- als zijnde een goed der gemeenschap, heeft verspild en de vrouw derhalve gehouden is aan de man de helft van dit bedrag te vergoeden, te weten een bedrag van € 13.750,-- dan wel een bedrag dat het hof juist acht.
- de man, bijgestaan door mr. Nijssen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Wouters.
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 25 juli 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 7 augustus 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 10 augustus 2017;
- de ter zitting door de advocaat van de vrouw overgelegde pleitaantekening.
3.De beoordeling
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals weergegeven in rov. 4.4.9 van die beschikking;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofbegrijpt de stelling van de man aldus dat het bedrag van € 36.200,-- er op de peildatum nog was, en voorts dat de vrouw dit verborgen houdt als bedoeld in art. 3:194 lid 2 BW. Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust ter zake op de man de stelplicht (en zo nodig ook de bewijslast).