ECLI:NL:GHSHE:2018:3649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
17/00224
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking aansprakelijkstelling op basis van de Invorderingswet 1990

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de Ontvanger van de Belastingdienst, waarbij belanghebbende aansprakelijk werd gesteld voor onbetaalde naheffingsaanslagen van een vennootschap waarvan hij middellijk bestuurder was. De beschikking werd op 13 november 2015 verzonden, maar belanghebbende betwistte de ontvangst van deze beschikking en het bijbehorende afhaalbericht van PostNL. De Rechtbank had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar het Hof oordeelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en wees de zaak terug voor een inhoudelijke behandeling. Het Hof oordeelde dat de Ontvanger niet had aangetoond dat de beschikking tijdig was aangeboden aan belanghebbende, en dat hij ontvankelijk was in zijn bezwaar. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de Ontvanger werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00224
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 februari 2017, nummer BRE 16/3933, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te noemen beschikking aansprakelijkstelling.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 november 2015 door de Ontvanger een beschikking aansprakelijkstelling nummer [nummer 1] (hierna: de beschikking) uitgereikt op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak van 10 mei 2016 de beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Ontvanger veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigden van belanghebbende de heren [A] en
[B] , advocaten te [C] , alsmede, namens de Ontvanger, de heer
[D] en mevrouw [E] .
1.5.
Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende was enig certificaathouder van de door een Stichting [H] gehouden aandelen in [F] Beheer B.V. (hierna: Beheer B.V.). Beheer B.V. hield alle aandelen van Modehuis [G] B.V. (hierna: Modehuis B.V.). Volgens de inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was belanghebbende alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Beheer B.V. en Beheer B.V. alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Modehuis B.V.
2.2.
Aan Modehuis B.V. zijn over de tijdvakken maart tot en met juni 2012 naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen opgelegd (hierna: de naheffingsaanslagen). Op [datum] 2013 zijn de faillissementen van Modehuis B.V. en Beheer B.V. uitgesproken. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven.
2.3.
Bij beschikking heeft de Ontvanger belanghebbende als middellijk bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 68.866 in verband met de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen. Genoemd bedrag is inclusief een bedrag van € 2.402 aan verzuimboetes.
2.4.
De Ontvanger heeft de beschikking per aangetekende post op 13 november 2015 naar het woonadres van belanghebbende verzonden. De envelop met de beschikking is op
8 januari 2016 retour ontvangen door de Ontvanger. Op de envelop was vermeld ‘Reden: Niet afgehaald’ en als datum 6 januari 2016.
2.5.
Tot de stukken behoort een uitdraai van de website van PostNL gedagtekend
11 januari 2016, betreffende de aangetekende verzending van de beschikking. Deze uitdraai vermeldt:
‘(…)
Brief
[nummer 2] (…)
Bezorgd op
Donderdag 10 december
(…)’
Bij de uitdraai hoort ook een screenprint van een handtekening. Ter zitting van de Rechtbank is vast komen te staan, dat de datum van 10 december, vermeld op deze uitdraai, wijst op donderdag 10 december 2015, de dag waarop de beschikking ontvangen is op de PostNL locatie, alwaar de zending afgehaald kon worden. De handtekening op de screenprint is van de medewerker van de PostNL locatie.
2.6.
Kort na ontvangst van een aanmaning tot betaling van het bedrag van de aansprakelijkstelling, gedagtekend 10 februari 2016, heeft belanghebbende contact gezocht met de Ontvanger. Tijdens een gesprek op 18 februari 2016 heeft de Ontvanger (een afschrift van) de beschikking aan belanghebbende overhandigd.
2.7.
In een e‑mail van 19 februari 2016, gericht aan de Ontvanger, heeft de administrateur van belanghebbende, [J] B.V., namens belanghebbende het volgende vermeld:
‘(…)
Ik verzoek u dan ook bij deze alsnog het bezwaar tegen de beschikking te mogen indienen binnen een redelijke termijn. Voor zover nodig maak ik hierbij reeds ambtshalve bezwaar tegen de beschikking.
(…)’
2.8.
In een e‑mail van 22 februari 2016, gericht aan [J] B.V., heeft de Ontvanger het volgende vermeld:
‘(…) Nu de beschikking op 18 februari 2016 is overhandigd, geef ik u ook de termijn van 6 weken om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen. Ik zal de invorderingsmaatregelen stop zetten.
(…)’
2.9.
Belanghebbende heeft met dagtekening 18 maart 2016, ontvangen door de Ontvanger op 21 maart 2016, gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak van 10 mei 2016 afgewezen. In de uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger opgemerkt:

Ontvankelijkheid
U heeft het bezwaar niet verstuurd binnen de wettelijke termijn van zes weken. Na overleg met de heer Schoon is echter geconcludeerd dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in art. 6:11 Awb. (…): het bezwaar is ontvankelijk. (…)’

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de beschikking?
II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: is belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk gesteld?
Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend en vraag II ontkennend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven af te zien van zijn subsidiaire standpunt dat het geschil moet worden teruggewezen naar de Ontvanger. Belanghebbende heeft daarmee zijn primaire grief betreffende de schending van de hoorplicht ingetrokken.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en primair tot vernietiging van de beschikking; subsidiair tot vermindering van de beschikking met de reeds betaalde respectievelijk verrekende bedragen; meer subsidiair tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling.
De Ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep (zie hierna onderdeel 4.1), vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking tot een bedrag van € 66.464.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
In het totaalbedrag van de aansprakelijkstelling is een bedrag van € 2.402 begrepen betreffende de bij de naheffingsaanslagen opgelegde verzuimboetes. Indien een boete in het geding is en een belanghebbende gemotiveerd stelt dat het na afloop van de termijn indienen van een bezwaarschrift niet aan hem is toe te rekenen – zoals belanghebbende in casu doet – rust de bewijslast ter zake op het bestuursorgaan (in dit geval: de Ontvanger). Ter zitting heeft de Ontvanger verklaard dat het bedrag van de beschikking alsnog dient te worden verlaagd met het bedrag van de boetes tot een bedrag van € 66.464 (€ 68.866 - € 2.402). Het hoger beroep is derhalve gegrond.
Indien hierna wordt gesproken over de ontvankelijkheid van het bezwaar en de bewijslast ter zake, betreft het de beschikking voor zover deze bestaat uit de naheffingsaanslag exclusief het bedrag van € 2.402 aan verzuimboetes.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (zie artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (zie artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking geschiedt – in beginsel – door toezending of uitreiking van de beschikking door de Belastingdienst aan belanghebbende (zie artikel 3:41, lid 1, van de Awb). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (zie artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (zie artikel 6:11 van de Awb).
4.3.
De Ontvanger draagt de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor het aanvangstijdstip van de bezwaartermijn (vgl. Hoge Raad 12 januari 2007, nr. 42739, ECLI:NL:HR:2007:AZ5902). De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van de beschikking op dat adres en dus van de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, lid 1, van de Awb. Dit brengt mee dat de Ontvanger in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.
Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende dit vermoeden van ontvangst van de beschikking te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat de beschikking niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Slaagt belanghebbende erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de beschikking slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden, indien de Ontvanger daarvan nader bewijs levert (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Ontvanger de beschikking aangetekend heeft verstuurd naar het woonadres van belanghebbende.
Belanghebbende stelt echter, dat hij de beschikking niet heeft ontvangen en dat hij met het bestaan respectievelijk de inhoud van de beschikking eerst bekend is geraakt toen hij naar aanleiding van de aanmaning tot betaling tijdens het gesprek met de Ontvanger in februari 2016 een afschrift van de beschikking heeft ontvangen. Hij betwist ook dat hij het bericht van PostNL heeft ontvangen, inhoudende dat hij de beschikking kan afhalen op een PostNL locatie (hierna: het afhaalbericht). Belanghebbende heeft hierbij gewezen op de regelmatig voorkomende problemen met postbezorging in zijn woonwijk, die volgens hem - mede - veroorzaakt worden door de specifieke kenmerken van de buurt, waarin hij woont. Doordat straatnamen allemaal naar diverse boomsoorten verwijzen en de vorm en oriëntatie van de wijk en van de straten symmetrisch zijn, worden de stukken vaak op het juiste nummer maar in een verkeerde straat bezorgd. Ter staving van zijn stelling heeft belanghebbende enkele verklaringen van diverse buren overgelegd, waarin de onjuiste bezorging van poststukken wordt bevestigd.
4.5.
Het Hof acht belanghebbendes ontkenning van de ontvangst van het afhaalbericht geloofwaardig. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en mede gelet op de in samenhang te beschouwen aangevoerde feiten omtrent de verkeerde bezorging in de buurt, is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat belanghebbende het afhaalbericht heeft ontvangen.
De Ontvanger heeft ter staving van zijn stelling dat belanghebbende het afhaalbericht heeft ontvangen, verwezen naar de website van PostNL, waarop wordt gemeld dat nagenoeg alle poststukken op het juiste adres worden bezorgd. Voorts heeft hij gewezen op een telefonische navraag bij de klantenservice van PostNL, volgens welke er - als bij de eerste poging tot aanbieding van een aangetekend stuk niemand thuis wordt getroffen - een kennisgeving in de brievenbus van het betreffende adres wordt achtergelaten met vermelding wanneer de bezorger terug zal komen om het stuk nogmaals aan te bieden (het terugkombericht) en er na de tweede vruchteloze bezorgpoging een afhaalbericht wordt achtergelaten, waarop staat aangegeven, dat het aangetekend stuk binnen twee weken kan worden opgehaald op het postkantoor (het Hof: PostNL locatie). Indien het stuk na twee weken niet is afgehaald op de PostNL locatie, wordt het teruggezonden naar de afzender, aldus volgens de Ontvanger de telefonische informatie van de klantenservice van PostNL.
4.6.
Het Hof acht de Ontvanger met deze - te algemene - stellingen niet geslaagd in zijn bewijslast dat de beschikking aan belanghebbende is aangeboden.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Ontvanger met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt, dat het afhaalbericht door belanghebbende is ontvangen, en evenmin dat het afhaalbericht of de beschikking hem anderszins tijdig hebben bereikt.
Het ligt vervolgens op de weg van de Ontvanger om aannemelijk te maken dat dit het gevolg is van aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Dit is door de Ontvanger niet aannemelijk gemaakt.
4.8.
Belanghebbende heeft gelet op het vorenstaande niet eerder dan op 18 februari 2016 kennis kunnen nemen van de beschikking. Ten aanzien van het overschrijden van de termijn als genoemd in artikel 6:7 van de Awb kan dan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en belanghebbende is naar het oordeel van het Hof ontvankelijk in zijn bezwaar. Aangezien de Rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens bezwaar, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de zaak voor een inhoudelijke behandeling terugwijzen naar de Rechtbank. Aan een behandeling van vraag II komt het Hof niet toe.
4.9.
Ten overvloede wijst het Hof er op dat de uitkomst van de inhoudelijke beoordeling door de Rechtbank in ieder geval moet zijn, dat het beroep bij de Rechtbank en het bezwaar gegrond zijn voor zover het betreft het bedrag van € 2.402 ter zake van de boetes, die in het totaalbedrag van de aansprakelijkstelling zijn begrepen (zie hiervoor onderdeel 4.1).
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en dat de zaak voor een inhoudelijke behandeling wordt teruggewezen naar de Rechtbank.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Ontvanger aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Het Hof stelt de tegemoetkoming voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op € 501 (waarde per punt) x 2 (proceshandelingen) x 1 (wegingsfactor), dat is € 1.002.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • wijst de zaak ter afdoening terug naar de Rechtbank met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat de Ontvanger aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt; en
  • veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.002.
Aldus gedaan op 31 augustus 2018 door J. Swinkels, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.J.C. Pieterse, leden, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.