In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De belanghebbende, woonachtig in Spanje, heeft verzocht om herziening van de voorlopige aanslagen die door de Inspecteur zijn opgelegd. De Inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het Hof heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslagen zijn gebaseerd op verklaringen van belanghebbende die hij bij de politie heeft afgelegd in het kader van een ander onderzoek. Het Hof oordeelt dat de door de Inspecteur vastgestelde winst uit onderneming over 2012 en 2013 terecht is, maar dat de winst uit onderneming over 2011 te hoog is geschat. Het Hof vermindert de voorlopige aanslag IB/PVV 2011 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.005 en bevestigt de voorlopige aanslagen voor de jaren 2012 en 2013. De uitspraak van de Rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof benadrukt de rol van de Inspecteur bij het vaststellen van voorlopige aanslagen en de noodzaak voor belanghebbende om aannemelijk te maken dat de aanslagen onjuist zijn. Het Hof concludeert dat de administratie van belanghebbende niet betrouwbaar is en dat de Inspecteur op basis van de beschikbare informatie de voorlopige aanslagen heeft kunnen vaststellen.